Verslag Sjoerd Nauta

Verslag van de werkzaamheden van Sjoerd Nauta

In juni 1940 woonde ik tijdelijk bij familie in Haarlem. Tijdens dit ver­blijf bracht Walter Ijzerdraat, een oude schoolvriend van mij en eveneens in Haarlem wonende’, mij in contact met de Geuzenorganisatie, in welke zijn vader een belangrijke rol speelde. Van de doelstellingen en de organisatie der Geuzen herinner ik mij nog het volgende:

1. De opbouw bestond uit kleine groepen, een leider met 5 á 6 personen. Laatst­genoemden wisten niet met wie de leider in verbinding stond. De groepen van 5 à 6 man vormden elk op hun beurt ook weer groepen van 5 á 6 man. Een soort sneeuwbalsysteem dus, met geheimhouding naar boven toe.
(Noot S. Ik begrijp niet wat die geheimhouding “naar boven toe” bete­kent).

2. Ieder Geuzenlid had een persoonsbewijs, nl. een gewone briefkaart, aan zich zelf geadresseerd. Op deze kaart stonden verspreid en willekeurig 5 puntjes. Deze 5 puntjes vielen samen met overeenkomstige gaatjes in een dun stukje papier van briefkaartformaat. Op dit papier stonden vermeld de naam en de da­tum van het poststempel van de briefkaart. Dit identificatie-papiertje was in het bezit van de geuzenleiding.
(Noot S. Behalve van het omslachtige van dit systeem, lijkt het mij bij- zonder gevaarlijk een briefkaart als identificatiebewijs te ge­bruiken waarop eigen naam en adres staan vermeld. Bij arresta­tie is men dan direct gesignaleerd en onherroepelijk de sigaar)

3. De organisatie was op militaire wijze geschoeid. De leiders hadden militaire rangen. Aan het hoofd zouden 3 generaals staan.(Noot S. Dus 3 “generaals” aan het hoofd. Naar menselijke begrippen zou één leider voldoende zijn. Naar alle waarschijnlijkheid heeft de Nederlandse Unie met zijn driemanschap hier model. gestaan).

4. De bedoeling was om in het Nederlandse volk een organisatie op te bouwen, welke uiteindelijk over eigen wapens en eigen geld zou kunnen beschikken om als het ogenblik daar was, de Duitsers te bestrijden en de macht over te nemen.
(Noot S.
Een gelijke doelstelling dus als de 0.D. had. Hier dus duplicatie inplaats van hechte samenwerking. Vandaar later de oneindige herrie en het gehaspel met al die illegale groeperingen).

5. De Geuzen gaven een gestencild blaadje uit, waarin nieuws van het front stond en tevens een opwekking tot verzet tegen de Duitsers, een ontleding van hun propaganda en het wijzen op hun werkelijke bedoelingen.Dit was het eerste teken van verzetslectuur dat ik zag. Mijn taak in de organisatie zou zijn als beroepsmilitair – ik was toen cadet-vaandrig -‘wa­pens en springstof te verzamelen, de andere leden te oefenen in de wapenhandel en contact te zoeken met andere militairen.

Over het verzamelen van gegevens om naar onze regering te sturen werd nog niet gesproken. Persoonlijk heb ik zeer weinig Geuzen leren kennen. In Haarlem waren het: Jan Bolleman, die zeer weinig betekende; Walter ter Schiphorst, dit zeer actief was en samenwerkte met de cadet-sergeant Max Weehuizen. Zij hebben een groep jonge mannen om zich verzameld, voornamelijk uit Haarlem-Noord, Velsen en IJmuiden, en verschillende pogingen gedaan een Schnellboot uit de Vissershaven van IJmuiden te bemachtigen. Deze pogingen zijn mislukt, niet door waakzaamheid van Duitse zijde, doch door aarzelend optreden aan eigen kant op het critieke ogenblik. Later is nog een andere poging ondernomen met een motorsloep, ik kom hier nog op terug.

Dan was er nog een slager op de Bloemendaalseweg en de portier van het Frans Hals-Museum.In juli 1940 ging ik terug naar de K.M.A., waar cursussen gegeven werden om de oud-cadetten te laten terugvloeien in de burgermaatschappij. Van verzets­actie was op de K.M.A. nog geen sprake, hoewel persoonlijke vrienden de mogelijk­heid bespraken om via Engeland naar Indië te gaan. De mogelijkheid om naar Enge­land te ontsnappen trok mij zeer aan en ik probeerde dan ook alle mogelijkheden die zich voordeden. De geruchten waren legio, doch bij nader onderzoek bleken het steeds geruchten te zijn. Een der geruchten was, dat de Engelsen een “speci­ale ophaaldienst” hadden georganiseerd voor vliegers, zee- en landmachtofficie ren. Ondertussen bleef ik doorgaan met het speuren naar wapens. Ook op dit ge­bied waren de geruchten ontelbaar. In de grachten rondom Utrecht had je de kis­ten met wapens en munitie als het ware zo maar voor het opvissen. (Noot S. Dit zou door het water dan wel radicaal onbruikbaar zijn geworden)

In sloten, vijvers, op de heide, overal was wat te vinden, kortom Nederland was én groot wapen- en munitiedepot. Maar ieder spoor dat ik volgde liep op niets uit.Ik heb op de K.M.A. een actie op touw gezet om gezamenlijk lid van de Neder landse Unie te worden. Er was grote belangstelling voor, doch daar nog steeds het principe gehuldigd werd: “niet aan politiek doen”, is er zeer lang beraad­slaagd en alleen uit de overweging: als één blok tegen de N.S.B. zijn velen lid geworden.

In september 1940 verliet ik Breda, na weinig contact te hebben gehad met De Geuzen en vestigde ik me te Leiden, waar ik aan de Universiteit chemie ging studeren. Ik deed dit samen met de cadet-vaandrig J.L.van Olmen (bijgenaamd Iepje).

In Leiden vatte ik de verbinding met Haarlem weer op. Behalve een groeiend ledental (vooral Schiedam en Rotterdam hadden zich uitgebreid) was men niet vee] opgeschoten. De Heer IJzerdraat verzocht mij een goede kortegolfzender op te zoeken, óf er een te laten bouwen. Verder vroeg hij of ik hem werktekeningen van het F.N.-pistool kon verschaffen. Hij wilde bij verschillende fabrieken de onder­delen door Geuzenarbeiders laten fabriceren. Ongetwijfeld had hij hierbij Wilton Feyenoord op het oog. Hijzelf had reeds een primitief pistool geconstrueerd, dode dit was voor massafabricage ongeschikt.
(Noot S.
Hier zien we weer zo’n fantastisch illegaal idee. Net of men zo maar pistolen kan namaken).

Inmiddels hadden Van Olmen en ik versterking gekregen van de cadetten-vaan­drig L.Kist, Inf.K.N.I.L. en L.de Klerck, Art.K.N.L. Ik heb toen het dienst­pistool F.N. van De Klerck geleend en dit aan IJzerdraat gegeven. Hij zou er te­keningen van laten maken en daarna zou er met de fabricage moeten worden begon­nen. Ik moet eerlijk bekennen, dat ik er geen enkel vertrouwen ik had, doch ter­wille van het enthousiasme van IJzerdraat heb ik dit niet laten merken.

In Leiden begonnen Van Olmen en ik de activiteit van de studenten te onder­zoeken, waarbij wij natuurlijk het nadeel hadden niemand te kennen, omdat wij 1e-jaars studenten waren. Het enige wat ik in september kon ontdekken was “De Geus onder de Studenten”, een illegaal studentenblad, dat – voor zover ik kon nagaan – niets met de Geuzenorganisatie te maken had.

In dezelfde tijd hebben Van Olmen en ik een verdedigingsplan voor Leiden opgesteld, voor het geval de stad in handen der Geuzen zou vallen, hoe dat wis- ten we zelf niet.
(Noot S. De fantasie speelde de jongelui wel parten!)

Op deze wijze verkregen we voor ons doel vrij veel en juiste plaatselijke gege­vens. Ik geloof dat dit de oorzaak is. geweest dat wij ons langzamerhand zijn gaan toeleggen op het verkrijgen van inlichtingen.

Door de studie maakte ik kennis met Hans van Walsum, een oudste jaars uit Rotterdam, die zijn kamer echter in Leiden had. Het bleek spoedig, dat hij zich voor militaire gegevens interesseerde en hij liet doorschemeren een verbinding met Engeland te hebben. Op mijn aandringen bracht hij mij in november 1940 in contact met zijn chef Ferdinand Eenhoorn, eveneens chemisch student, bijgenaamd Makke. Deze woonde in Den Haag. Mijn eerste gegevens heb ik aan Van Walsum en Eenhoorn doorgegeven. De gehele werkwijze bevredigde mij niet, het ging te lang­zaam en als militair verwachtte ik aanwijzingen, waarop ik mij te concentreren had. Ik liet n1. slechts los wat ik kwijt wilde. Ondertussen zocht ik nog steeds tevergeefs, nu ,met Van Walsum als 5e man, naar wapens. Tevens had ik in Den Haag een paar collega’s van De Geuzen gemaakt en hoorde van hen, dat er in Den Haag een organisatie aan het ontstaan was, welke zich bezighield met het nauwkeurig registreren van N.S.B. -ere, om deze bij een eventuele invasie of ineenstorting

en terugtocht van het Duitse leger meteen te kunnen arresteren. Een algemeen ver, breide mening in die tijd was nl., dat de Duitsers het nooit zouden kunnen vol­houden. En als ze een invasie in Engeland zouden proberen zou dat hun ondergang zijn.
(Noot S.
Men moet wel optimist zijn!)

Eenhoorn bleef vaag in zijn aanduidingen en aanwijzingen op technisch ge­bied. Ik wilde nl. weten hoe groot en op welke schaal mijn tekeningen moesten zijn met het oog op fotograferen, wat voorrangs-objecten waren, afkortingen, ene..

Tenslotte vertelde Eenhoorn mij, dat we een onderafdeling vormden van een organisatie van 2 Delftse professoren, nl. Prof.Schoemaker en Prof.Mekel. Deze professor Schoemaker zou onder Delftse studenten een organisatie in het leven ge. roepen hebben, met het doel: verzet tegen de Duitsers en zoveel mogelijk inlich­tingen over de vijand. Professor Mekel zou de schakel vormen naar de Nederlandse inlichtingendienst te Londen, aangezien hij vóór de oorlog gewerkt zou hebben voor GS Ina. Ik heb beiden nooit gezien of gesproken. Later, in de strafgevangenis te Scheveningen, heb ik een neventak van Schoemaker’s organisatie ontmoet. Dit was een groep illegale werkers uit Rotterdam, van wie Jan Quak (of Kwak) in Scheveningen gefusilleerd werd. Andere nog levende personen van deze groep zijn A.J.Bakkes Jr. en J.Dubbeld. Deze groep werd verraden door Anton van der Waals, voor wie ik zelf in maart 1941 vanuit Rotterdam gewaarschuwd werd. De opheldering dat wij tot de groep Schoemaker – Mekel behoorden Vond in begin januari 1941 plaats.

In november 1940 kwam onverwachts de arrestatie van de Heer IJzerdraat en tevens de wonderlijke ontsnapping van Walter IJzerdraat uit het Binnenhof. Hij ging direct van Den Haag naar Leiden om mij te waarschuwen. Het pistool van De Klerck is tijdens de huiszoeking bij de familie IJzerdraat door toedoen van de jongste zoon Bernard niet gevonden en het is mij later weer ter hand gesteld.
(Noot S. Van de fantastische fabricage der nieuwe pistolen is dus kennelijk niets terecht gekomen).

Ik heb toen zeer tijdelijk de chemische werkzaamheden van Walter IJzerdraat. in het Frans Halsmuseum te Haarlem waargenomen en onderhield op deze wijze nog contact met Weehuizen en Ter Schiphorst en de portier van genoemd museum, die voor verspreiding van illegale lectuur zorgde. Deze nam ik voor hem mee uit Lei­den. Het betrof hier Vrij Nederland en later het Parool.

Na de sluiting van de Universiteit, eind november 1940, ben ik mij uitslui­tend gaan wijden aan het organiseren van een betrouwbare inlichtingendienst. Ik kreeg daarbij de volgende combinaties en verbindingen:

1. Door Van Walsum en Van Olmen had ik contact met Rotterdam, dat zich uitstrekte tot Hoek van Holland, het Westland, het Overmaasche en Dordrecht.

2. Door L.Kist, die op een bureau in Den Haag werkte, verkreeg ik de door de Duitsers gespecificeerde werkopgaven van de in- en uitgaande scheepvaart en doorvoerhandel naar België. De hoeveelheid en de aard van de lading was ook opgegeven.

3. Door L.de Klerck was ik in contact gekomen met Gerard Douwes Dekker, een Delfts student, die schetsen van vliegvelden, opslagplaatsen enz. op schaal tekende. Door deze had ik een verbinding gekregen met de veldwachter van Eder veen, die in contact zou staan met een illegale zender. Deze verbinding heb ik niet gebruikt. (Noot S. Dat is maar goed ook!)

4. Door L.de Klerck heb ik verbinding gekregen met de reserve-majoor Mulder te Utrecht, die óf zelf hoofdambtenaar bij de Spoorwegen was, of met een hoofd­ambtenaar in verbinding stond. Deze deed mij zeer belangrijke berichten toe-komen over de te leveren en klaar te zetten treinstellen en vertrekdata van troepentransporten, o.a. naar de Balkan, welke stations gebruikt werden enz. (Noot S. Dit zal dezelfde Mulder zijn, die later bij groep Packard een rol speelde).

5. Met De Klerck heb ik de eerste lijsten samengesteld en gestencild van de Ne­derlandse N.S.B.-officieren. Deze namen verstrekte ons in hoofdzaak de vader van De Klerck, die Majoor der Artillerie was en nu op een afwikkelingsbureau in Den Haag werkte. Deze lijst is na mijn arrestatie nog eens herzien en aan­gevuld door De Klerck en Van der Schrieck (Zie ook het rapport van Van der Schrieck van september 1941).De Klerck heeft mij de bijna volledige kaartentrommel van zijn vader ver. schaft. De ontbrekende kwadranten heb ik aangevuld gekregen en hierdoor was het mogelijk mijn medewerkers steeds, indien nodig, van een stafkaart te voor­zien.

6. Door M.Weehuizen, die toentertijd op de Kweekschool voor de Zeevaart was, kwam ik in contact met De Jager en een jongste jaars adelborst uit Friesland, bei­den op genoemde school. Door de adelborst kreeg ik contact met Friesland.

7. Een Leids student in de Wis- en Natuurkunde, genaamd Jo, zoon van een dominee op Terschelling, verschafte mij inlichtingen over dit eiland en had een ver­binding met Groningen, die ik door gebrek aan tijd niet meer kon benutten.

8. Door huisgenoten in Leiden kwam ik in contact met Frits van der Schrieck, ju­ridisch student. Uit het vergelijken van de namen uit de rapporten van hem bleek hoe de verbindingen zich verder sponnen. Behalve het inlichtingenwerk hebben we samengewerkt om verschillende personen te transporteren langs de route door Frankrijk. Zie ook het rapport van Van der Schrieck, juni – oktober 1940.
(Noot S. Het gaat hier om de escapelijn van Van Niftrik, waaraan Van der Schrieck ook meewerkte. Zie het rapport van Van Niftrik. Overi­gens zat ook Kist in de club van Nauta en deze had nauw contact met Van Niftrik en mij zelf).

Zo ongeveer was de stand van zaken de eerste 3 maanden van het jaar 1941. Ondertussen had ik eind januari – begin februari 1941 verbinding gekregen met Jacques Janssen, destijds antiquair te Amsterdam, en diens compagnon George Ridderhof, koopman te Amsterdam en tegelijkertijd met Ir.H.Hylkema van Radio Hol­land aan de Keizersgracht. Dit werd door Eenhoorn bewerkstelligd. Hoe Eenhoorn Janssen en Ridderhof heeft leren kennen weet ik niet, doch hoogstwaarschijnlijk is Hylkema hem aanbevolen door Schoemaker of door Mekel, aangezien Hylkema Delft student geweest is. (Noot S. Hylkema is thans nog directeur van Philips Telecommunicatie Indu­strie te Hilversum en gedurende mijn werkzaamheden bij die fabriek mijn chef geweest).

Naar het scheen zou vooral Janssen ons voordeel brengen, aangezien hij een D.K.W.-auto bezat en over Duitse benzinebonnen en relaties beschikte. Ik heb veel gebruik van die auto gemaakt. Janssen bleek een chef te hebben, die zich zeer voor illegaal werk interesseerde (helaas!).

Hij steunde dit ook financieel. Ridderhof gaf af en toe inlichtingen over Amster­dam en omgeving, doch hield zich nogal op de achtergrond. Op zekere dag liet hij me een bedrijfsklare scheepszender zien ten huize van Eenhoorn, die Ir.Hylkema op last van de Duitsers uit een Nederlands marinevaartuig gehaald had, om deze zolang in de magazijnen van Radio Holland op te bergen. Ik verzocht Eenhoorn deze zender onmiddellijk in bedrijf te stellen, aangezien hij zeker van Schoemaker of Mekel een code kon krijgen.

(Noot S. De brave Nauta vergeet, dat zenders een compleet zendplan hadden er door de Engelsen verstrekte codes met roepletters. Het is vergeef­lijk, doch in Engeland werd naar deze zenders wel geluisterd, maai er werd vanzelfsprekend nooit op gereageerd). Enkele dagen later vond ik tot mijn grote verbazing de zender volledig zend-klaar, met een marconist, bij Janssen in huis. Dit was door Janssen en Eenhoorn achter mijn rug om besproken. De marconist was de marine sergeant-telegrafist, W.Veenis. Het contact Veenis-Janssen is waarschijnlijk langs de volgende weg gegaan: Eenhoorn had op verzoek van Janssen aan professor Schoemaker om een be­trouwbare telegrafist gevraagd. Deze had op zijn beurt een zekere Kolonel of Overste Bolten van de Marine, met wie hij bevriend scheen te zijn, naar een tele­grafist gevraagd. Bolten wees de marine sergeant-telegrafist Keyzer aan, deze durfde echter niet en vroeg op zijn beurt Veenis, die toestemde.

Janssen had een code van Eenhoorn gekregen. Mijn werkwijze was als volgt: alle berichten en tekeningen, die ik in Leiden binnenkreeg, werden door mij ge schift en gesorteerd naar gelang van hun militaire waarde. Ik stuurde de berich­ten naar Janssen en als er iets belangrijks was belde ik hem op, waarop hij met de auto langs kwam. De tekeningen liet ik naar Eenhoorn brengen en deze liet ze volgens zijn zeggen door een zekere Ir.Brusse uit Amsterdam fotograferen. Ik vond het beter de zaken gescheiden te houden en Janssen niet met alles op de hoogte te stellen. Na mijn arrestatie bleek deze zienswijze juist te zijn geweest.

In de 2e helft van maart kreeg ik plotseling bezoek van een mij volslagen onbekende pikeur van de Leidse manege, een zekere G4 Stelbrink. Deze was vermoe­delijk op mij afgestuurd door N.S.B.-officieren. Het debuut van deze agent-provo­cateur wordt beschreven in het boek: “Tegen de vlagen van de Oostenwind”, door Mr.E.F.K.Michielsen. Erik Michielsen kende toen de naam Stelbrink nog niet en be­schreef later alleen het verraad op de Merschweg.

Na enige moeite heb ik deze Stelbrink van me weten af te schudden. In die­zelfde tijd ben ik door Van der Schrieck in contact gekomen met Baron Louis d’Aulnis de Bourouill, kortweg d’Aulnis genaamd. Deze wist mij en Van der Schrieck nader in te lichten over de gedragingen van Stelbrink in de meidagen van 1940. In dezelfde tijd ontmoette Van der Schrieck Erik Hazelhof Roelfsema, die hem het geval van de Merschweg vertelde en hem waar­schuwde voor een pikeur. Van der Schrieck en ik besloten toen Stelbrink uit de weg te ruimen, wat ons helaas niet gelukte. Ik weet niet of Stelbrink vermoedens kreeg, doch hij verdween uit Leiden en verlegde zijn werkzaamheden naar Den Haag. In deze stad lieten wij naar hem speuren, doch hij bleek inmiddels in de omgeving€ van Haarlem te werken. Dit laatste merkten we pas in augustus 1941. De mislukte jacht op Stelbrink vond plaats in april 1941 (zie rapport Van der Schrieck).

Ondertussen bevredigde het werk van Janssen en Eenhoorn mij maar zeer matig, aangezien ik geen opdrachten ontving of resultaten zag. Daarom zocht ik naar an­dere wegen. d’Aulnis bracht mij op de hoogte van het bestaan (in een beginstadium) van de O.D. Deze bestond voornamelijk uit beroeps- en reserve-militairen. Er bestond een afdeling, die zich met organisatie bezig hield en een nog op te bouwen afde­ling, welke zich uitsluitend met inlichtingen zou gaan bemoeien, de latere I.D. van de O.D. Daar mijn inlichtingendienst al aardig begon te draaien en ik uit­breidingsplannen op het oog had, werd besloten, dat ik als “Neef Piet uit Leiden” naar Droogbak (Registratie en Domeinen) te Amsterdam zou gaan. Ik ontmoette daar 3 heren, wier namen ik vergeten ben. Vandaar waren verbindingen naar het Gooi en naar Heemstede. De naam Ridderhof bleek hier bekend te zijn. Aan mij werd om een oordeel over hem gevraagd. Tot een resultaat zijn we niet gekomen, aangezien de heren eerst iets naders over mij wilden weten en mijn connectie met Ridderhof blijkbaar geen goede indruk gemaakt had. Ik vermoedde dit althans. Door het plot­selinge vertrek van d’Aulnis naar Frankrijk kwam ik niet meer op Droogbak. D’Aul­nis vertelde me nog wel vóór zijn vertrek, dat de namen van de O.D.-leden op de belastingregistratiekaarten in Droogbak waren aangetekend, en ik zorgen moest met de O.D. in contact te blijven.

Inmiddels had Van der Schrieck twee F.N.-pistolen met munitie kunnen bemach­tigen. En F.N.-pistool met 24 patronen, 1 stormdolk (foutief ook wel officiers­dolk genoemd) en 1 klewang vormden mijn gehele bewapening gedurende mijn illegale periode.

Begin mei 1941 vertrokken Van Olmen en Kist via Van Niftrik (oom Job) naar Frankrijk. Het doel was Engeland en daar de Nederlandse dienst op de hoogte te stellen van ons werk, een code te vragen en een betrouwbare verbinding. Ze kwamen niet verder dan Marseille en keerden terug.
(Noot S. Zie voor deze reis ook de rapporten van Gijs de Jong en Job van Niftrik)

Het resultaat was vele gegevens over de toestand in Frankrijk en we konden, als we dat wilden, contact opnemen met het Deuxième Bureau. Als ik mij goed her­inner was dat destijds te Lyon. Na de terugkeer van Kist werd deze in contact ge­bracht met de toenmalige Majoor der Infanterie J.J.Harts te Breda. Deze stond met verschillende lieden in de omgeving van Breda in verbinding, zodat ik uit deze om geving betere inlichtingen tegemoet kon zien.

(Noot S. Dit lijkt mij voorbarig. Ten eerste had ik via Van Niftrik mijn ei­gen dienst te Breda, had ook contact met Kist, die na zijn Franse reis bij mij thuis kwam en ten tweede werden bij mij in Breda alle inlichtingen door eigen mensen verzameld en samen met de dienst van Han van Hattem in de A.C. -rapporten vastgelegd. We hadden Nauta daar niet bij nodig).

Ongeveer begin mei zocht ik te Amsterdam de cadetten-vaandrig 0.I.M.Porton en G.de Jong op en vroeg hun of zij via de Franse weg haar Engeland wilden ver­trekken. Zij waren direct bereid, doch de onverwachte terugkomst van Kist en Van Olmen vertraagde het vertrek en er moesten eerst betere voorbereidingen worden getroffen.
(Noot S. Hier grijpt Nauta mis. Hij zet zichzelf hoog te paard en bemoeit zich met zaken die langs hem heen gingen. Zie het rapport van Gijs de Jong, Van Niftrik en mijn eigen rapport).

Ongeveer in diezelfde tijd gaf Van Walsum mij het adres van Wiselius, boek­handelaar te Aalsmeer, die in verbinding zou staan met technisch personeel van Schiphol. Hij zou ons enkele apparaten kunnen verschaffen. Ik ben met Janssen en­kele malen naar Aalsmeer geweest, doch telkens zonder resultaat. Porton besloot mij gedurende de tijd van wachten te helpen en bracht mij in contact met Gerard van der Bijl, constructie-tekenaar bij Fokker. Ik kreeg daar­door een overzicht van de werkzaamheden bij Fokker. Tevens zou ik door Van der Bijl een verbinding met Zeeland krijgen. Zijn vader was daar dokter, en de pro­vincie was alleen toegankelijk voor de bewoners of diens naaste familieleden.

Het zal ongeveer begin juli 1941 geweest zijn, toen de chef van Janssen met een voorstel kwam. Ik moest nog maar een zender in bedrijf stellen, daar zou ik F.200,- voor krijgen, en ik moest dan alle namen van mijn medewerkers opgeven voor het geval mij iets mocht overkomen, want dan zou de chef zonder medewerkers zitten (wat maar gelukkig was!). Ik vond de hint wel erg duidelijk en ze (d.w.z. de Duitsers) moesten mij wel voor erg naïef verslijten. Toch was ik nog niet voox 100% zeker of Janssen een verrader was of niet. Ik kon twee dingen doen:

1. Janssen neerschieten, proberen over Frankrijk weg te komen en mijn dienst in verwarring achterlaten, en waarschijnlijk gedeeltelijk onder vervolging stellen.

2. Ik kon mij zo snel mogelijk van Janssen losmaken, doch zonder argwaan te wekken, proberen de zender los, te krijgen, mij ergens anders vestigen (de term “onderduiken” kenden we toen nog niet) en daarna doorwerken. Vervolgens Janssen op een nette wijze elimineren. Ik besloot het laatste te doen.

Ridderhof was inmiddels naar Arnhem verhuisd, hij had daar een aannemer ge­vonden die zijn auto beschikbaar wilde stellen voor illegale doeleinden. Daar ik er niet zeker van was of de reis van mijn collega’s binnen afzienbare tijd door zou gaan en ik niet wist of Janssen de zender ooit weer uit handen zou willen ge­ven, en ik mijn inlichtingen toch kwijt wilde besloot ik om raad te gaan vragen bij de enige man, waarvan ik zeker wist, dat hij vroeger iets met de inlichtinger dienst te maken had gehad. Deze man was mijn vroegere leraar aan de K.M.A., de toenmalige kapitein der Infanterie K.N.I.L., Dr.J.M.Somer, Ik heb er later spijt van gehad, dat ik niet veel eerder naar hem toe ben gegaan. Het is waarschijnlijk het grote ontzag geweest, dat ik voor hem op de K.M.A. had en mijn vrees in zijn ogen belachelijk te schijnen met mijn embryonale inlichtingendienst, wat mij er van weerhouden heeft hem eerder op te zoeken. Ik ben twee dagen in Breda geweest, heb de stand van zaken met kapitein. Somer besproken en heb tevens majoor Harte opgezocht. Teruggekeerd heb ik mij in verbinding gesteld met Weehuizen en Ter Schiphorst, die zeer spoedig uit IJmuiden met een motorvlet zouden vertrekken als alles goed ging. Ik heb hun papieren ter hand gesteld, gecodeerd door kapitein Somer, zodat de brenger der papieren ook de code wist. Het vertrek is goed gegaan, doch zij zijn later opgepikt door de Duit­sers. Radio Oranje heeft het afgesproken teken “Kees, alles is O.K.” of “In orde’ wel uitgezonden. Na de oorlog bleek, dat de papieren toch waren aangekomen, hoe is me echter niet bekend.
(Noot S. De betreffende papieren zijn inderdaad in Engeland aangekomen. Ze werden meegenomen door de later bij B.I. werkzaam zijnde Kees de Graaf. Het kaartje met de code, dat ik aan Nauta gaf, is nog in het archief van B.I. aanwezig).

Eind mei of begin juni heb ik met Van der Schrieck naar een huisje in Noord­wijk gezocht om mij daar in de zomermaanden met de zender te vestigen. Ik liet het contact met Janssen verslappen. adderhof trad nu meer op de voorgrond, nu in gezelschap van een oud heertje, die zich voor Baron Zus of Zo uitgaf. De naam ben ik vergeten.
(Noot S. Dit zal vermoedelijk Baron van Lynden zijn, die via Nel Lind later Engeland probeerde te bereiken. Hij werd echter in Zuid-Frankrijk, juist voor het overtrekken der Pyreneeën gepakt).

Ridderhof toonde zeer veel belangstelling voor de Nederlandse Unie en een manier om naar Engeland te komen. Hij zocht in contact te komen met een zekere Jhr.Groeneveld van de Nederlandse Unie. In de Zeeuwse wateren zouden volgens Rid­derhof Nederlandse duikboten verschijnen om Nederlands marine-personeel af te ha­len. Op mijn vraag van wie hij dat wist, weigerde hij antwoord te geven. Hij maal te mij er wel op attent, dat bij Arnhem een groot vliegveld aangelegd werd. Dit was Deelen.

Door Van der Schrieck kwam ik in contact met een jong architect, die tijde­lijk werkzaam was op het vliegveld Valkenburg.  Deze beloofde mij blauwdrukken van zijn werk mee naar huis te nemen, waar ik ze dan kon fotograferen. Door mijn arrestatie kort daarna is hier niets meer van gekomen.

Begin juni verscheen Janssen weer bij mij en verzocht mij hem te vergezellen naar kapitein Lanker in Den Haag. Ik besloot het er op te wagen. Inderdaad trof­fen we in Den Haag iemand aan, die zich als kapitein Lanker voorstelde. Deze hield zich bezig met brandproeven en gebruikte daarvoor een mengsel van zwavel­koolstof en fosfor. Verder zocht hij verbinding met Engeland. Later, toen ik Lan­ker alleen bezocht, trof ik één van de gebroeders Nout aan, waarschijnlijk dege­ne, die later met Dick ‘Groenevelt terechtgesteld werd. Ik maakte een afspraak waar hij me eventueel kon bereiken en we besloten het doen en laten van Janssen te onderzoeken. Ik kan mij niet meer herinneren hoe Janssen aan de naam en het adres van kapitein Lanker kwam.

Ik heb IJzerdraat enige keren te Amsterdam bezocht. Hij was bezig aan het uitwerken van een plan om via de Zuiderzee te ontsnappen. Een nieuwe poging van Kist en Van Olmen om te vertrekken was direct bij Putte al vastgelopen door ver­hoogde grensactiviteit.

Eind juni kwam J.F.Groenevelt (Dick) in Leiden aan, om de reeds lang afge­sproken samenwerking met mij te beginnen. Begin juni had ik 10 dagen in Zeist doorgebracht om de omgeving daar te onderzoeken.

Op 23 juli 1941 werden Eenhoorn, Hylkema, Raden Mas Soeroto en Porton gear­resteerd. Later werden ook Veenis en Wiselius nog gepakt 1).

1)  De arrestatie van Wiselius wordt door mij betwijfeld. Ik heb hem later in Suriname nog ontmoet.

Ik was niet thuis en ontsnapte en ging wonen op het nieuwe adres van Van der Schrieck, die zelf eind juni huiszoeking had gehad. En ik liet onmiddellijk Van Olmen waarschuwen, Kist en de anderen waren al gewaarschuwd door de huiszoeking bij mij. Kapitein Somer werd door de anderen gewaarschuwd. In de 14 dagen tussen de huiszoeking bij mij en mijn arrestatie op 7 augustus 1941 heb ik aan Gijs de Jong verdere aanwijzingen gegeven en eveneens aan Wim ‘t Hart, chemisch drs., die beweerde over een zender te beschikken van Van der Kamp, een zoon van de beheer­der van de Semafoor, aan de haven te Scheveningen. Ondertussen ontmoette Kist de majoor Harts, die hem vertelde, dat hij tekeningen van het vliegveld Gilze-Rijen voor mij had meegegeven aan Gé Stelbrink, die – toevallig of niet – in Breda was en aan wie majoor Harte was aanbevolen door een goede vriend. De zaak werd hier­door gecompliceerder. We besloten toen direct Stelbrink uit de weg te ruimen, me Janssen konden we dan nog verder zien. Ik wilde nl. eerst gegevens uit de gevan­genis zien te krijgen of Janssen inderdaad de oorzaak van alles was. Met een lok briefje van majoor Barts en met de auto, die wij van Ridderhof hoopten te krijger.. zou Groeneveldt dan Stelbrink ophalen, hem naar een veilig huis rijden, waar ik Stelbrink dan zou neerschieten. Het wachten was op de auto. Van der Schrieck kreeg inmiddels van een chemisch student een vernuftig geconstrueerd brandbomme­tje. Het materiaal bestond uit celluloid, waarin zwavelkoolstof en fosfor. Ik be sloot direct naar kapitein Lanker te gaan en berichtte Ridderhof, die niet wist waar ik woonde, dat hij me in Den Haag kon aantreffen.

Op 7 augustus 1941 verliet ik Leiden met de tram, sprak met Ridderhof in ee café bij het station S.S. Op straat gekomen om me naar kapitein Leuker te begeven: werd ik door 3 S.D.-ers gearresteerd en naar een wachtende politie-auto geleid.

Personen die de oorlog niet hebben overleefd

1.  W.IJzerdraat, terechtgesteld in maart 1941

2.  le Luitenant-jachtvlieger J.L.vn Olmen gesneuveld op 11 augustus 1945 boven Moemi

3.  2e Luitenant C.L.Kist, terechtgesteld op 24 juni 1943

4.  2e Luitenant A.C.L.de Klerck,       idem

5.  H.van Walsum, chem.drs. overleden in concentratiekamp in Duitsland

6.  Professor Schoemaker, terechtgesteld.

7.  Professor Mekel, terechtgesteld

8.  George Ridderhof, ter dood veroordeeld

9.  Gé Stelbrink, volgens rapport van P.R.A. te Haarlem overleden

10.  Gerard van der Bijl, overleden te Daohau of Natzweiler

11.  Nout, terechtgesteld begin februari 1943

12.  J.F.Groeneveldt       idem

13.  Wim ‘t Hart chem.drs. terechtgesteld 24 juni 1943

Johan Frank Groeneveldt

Geboren : 15 april 1918 te Malang

Overleden: 5 februari 1943 te Leusderheide bij Amersfoort

Eind juni kwam Dick, zoals hij door familieleden en vrienden werd genoemd, naar Leiden om met mij (Nauta) samen te werken. Na mijn arrestatie op 7 augustus 1941 ging hij in Den Haag wonen, waar hij bij de distributie een betrekking had aangenomen. Hij woonde op kamers bij Mevrouw Janitschek, Barentszstraat 24.

Hij kwam in contact met Mevrouw Dessauvagie, die in Ravensbrück is overleden, Zij was de moeder van de toenmalige cadet-vaandrig F.W.E.Dessauvagie. Dit contact is waarschijnlijk bewerkstelligd door Nina Baumgarten, de verloofde van C.L.Kist.

Behalve het verzamelen van handtekeningen voor een gratieverzoek voor derde jaars adelborst H.Somer, hield Mevrouw Dessauvagie zich met allerlei illegaliteit bezig. Haar huis was een waar middelpunt, waar Dick veel kwam. Hier heeft hij waarschijnlijk een Nederlandse cipier van de strafgevangenis te Scheveningen ontmoet en tevens de eerste besprekingen gehad over een overval op die gevangenis.

Dit plan is in een zeer ver gevorderd stadium gekomen, zodat het mogelijk wees dat op 1 januari 1942 mijn zuster en Dick een bezoek aan de gevangenis brachten, waar de bewaker hen de telefoon, de sleutels enz. liet zien. Dick is later alleen terug geweest om de inwendige situatie op te nemen. Alleen de ter dood veroordeel- den zouden bevrijd worden. De vader van Eenhoorn zat ook in het complot, evenals Wim ‘t Hart, Bill Roeske, terwijl ook de namen van Dr.Stolte en Dr.Rensen genoemd werden.De overval zou op een Zaterdagavond plaats vinden, doch om onbekende redenen verscheen Roeske niet. Men wilde niet zander hem gaan en verschoof de overval. Kort daarop liet de Hauptwachtmeister een paar honden komen, die des nachts los liepen en de gevangenen uit hun slaap hielden. Bijna gelijktijdig kwamen er Duitse soldaat ten in de Nederlandse cipierswoningen, bij wijze van inkwartiering met een speci­aal doel. De kans was toen verkeken.’

Op 15 of 16 oktober 1941 zijn Dick, Bill Roeske, Nout en volgens het rapport van Van der Schrieck een zekere Honselaar naar Haarlem gegaan, waar Dick een zeke­re Drent kende, die Hollands chauffeur bij de Wehrmacht was. Van deze hebben zij een Wehrmachtswagen geleend. Van te voren had Gijs de Jong een telefonische af­spraak met Gé Stelbrink gemaakt. Hij kon dit veilig doen, omdat hij de volgende dag met L.Kist, Van Olmen en Hans Knoop naar Frankrijk vertrok. Met deze auto zijn Dick, Roeske enz. naar de Schotersingel vertrokken. Drent en Honselaar schijnen in de wagen achter gebleven te zijn, terwijl Roeske, Nout en Dick naar binnen gingen. Behalve Stelbrink waren er nog twee andere personen aan­wezig, van wie één volgens het rapport van Van der Schrieck de naam De Groot droe Er volgde een schietpartij, waarbij Stelbrink door buikschoten zwaar verwond werd evenals De Groot. Roeske werd in zijn zitvlak geschoten en Dick in zijn arm. Wie Dick’s arm het eerst heeft verbonden is niet bekend, later heeft Dr.Krediet uit Wassenaar hem geregeld geholpen.

Dick kwam vrij dikwijls aan huis bij Mr. A.B.Bommezijn op het Sweelinckplein 85 in Den Haag. Dit scheen een adres te zijn voor Engelse agenten. Wat hij verder gedaan heeft is mij niet bekend. Mijn zuster werd door Mevrouw Rensen gewaarschuwd dat Mevrouw Dessauvagie gearresteerd was en dat Dick onmiddellijk moest worden ge­waarschuwd. Het telefoontje kwam net te laat door. Hij werd vóór zijn huis gearre­steerd. Van der Schrieck werd onmiddellijk gewaarschuwd en deze waarschuwde op zijn, beurt ‘t Hart. Deze laatste dook onder, doch werd later toch gegrepen.

Dick zat eerst in de cellenbarakken en later in Amersfoort. Hij kwam voor he& Kriegsgericht in Utrecht, schijnt nog in Vught geweest te zijn, doch kwam later weer in Amersfoort terug.

Enkele opmerkingen

De korte episode van juni 1940 tot eind 1941, en misschien wel tot eind 1942, zou ik de kindertijd van de verzetsstrijd willen noemen.

Zij kenmerkte zich door enkele locaal of regionaal optredende spionage- of sabotagegroepen, soms met een enkel individu als schakel. Meestal naast elkaar, soms tegen elkaar werkend. Er was een volkomen gebrek aan in- en doorzicht in de ware toestand, zowel aan eigen als aan vijandelijke kant. Men werkte veel meer met zijn gevoel, in plaats van met zijn verstand en aan de hand van werkelijke feiten.

Men verachtte de Duitsers en onderschatte hun brute politiemethodes, waardoor de agent-provocateurs een gemakkelijke prooi in de lichtgelovige Nederlanders von­den. Er werd veel te veel gebouwd op hulp van de Nederlandse regering te Londen er door geruchten en praatjes over deze vermeende hulp werden besluiten genomen en de. den verricht, welke men achterwege zou hebben gelaten indien men de ware toestand aan eigen zijde zou hebben gekend. Hierdoor is veel goed werk volkomen verloren ge­gaan. Honderden keren werd hetzelfde vliegveld geschetst en beschreven 1)

Steeds weer verwachtte men, dat op deze prachtige gegevens het vliegveld onmiddel­lijk zou worden gebombardeerd. Steeds werd men teleurgesteld en steeds weer ging men opnieuw stug door met het verzamelen van gegevens 2).

Naar mijn mening had de regering te Londen dit kunnen voorkomen, en ik meen dat er dan ook eerst te Londen heel wat harde noten gekraakt zijn – d.w.z. aan onze zijde rolden de hoofden – vóór we de “right man on the right place” hadden.

Een zeer duidelijk bewijs dat we in vredestijd gefaald hadden en toen reeds aan deze kant, d.w.z. de illegale wijze van oorlogvoeren, hadden moeten bestuderen. Dit betekent dus: een goed functionerende inlichtingendienst op te bouwen, die capabel is zich in tijden van nood voor een belangrijk gedeelte te verplaatsen naar het gebied van de bondgenoot, zoals nu eenmaal met ons grondgebied in Europa niet kan uitblijven 3).

Toen ik met mijn kameraden en collega’s gearresteerd en ter dood veroordeeld werd, is het mij een troost geweest, dat anderen van onze fouten zouden leren en het werk beter zouden doen. De anderen hebben er inderdaad van geleerd en het be­ter gedaan, zij het dan met veel struikelen, doch gelukkig steeds weer opstaan.

w.g.: Sj.Nauta

2e Luitenant Inf. K.N.I.L.

1)   De fout ligt m.i. niet bij de illegaliteit, die volkomen aan zich zelf was over% gelaten. De grote fout ligt bij onze regering, die heeft nagelaten vóór 1940, ondanks alle waarschuwingen, een “leave behind”-organisatie op, te bouwen. Bij het uitbreken van de oorlog roeiden daardoor de goede Nederlanders volkomen in de mist. Pas met de oprichting van B.I. kwam in deze situatie door uitzending van goed geinstrueerde agenten verbetering, weliswaar laat, doch nog niet te laat.

2)   Men vergat in het bezette gebied, dat er dagelijks honderden aanvragen binnen kwamen voor het bombarderen van havens, vliegvelden, spoorwegen enz. En dat niet alleen voor Nederland, doch voor het gehele bezette gebied.

3)   Rapporteur kan gerust zijn. De lessen uit de oorlog zijn weliswaar duur betaald doch uit de fouten is een les geleerd. Sectie Algemene Zaken bouwt voort op de oorlogslessen en het is aan de huidige leiding wel toevertrouwd de dienst op goede wijze te leiden. Heren als Van ‘t Sant, Lieftinck, De Bruyne, Schilp, Derksema, Furstner en Van Angeren zullen geen kans meer krijgen een vinger in de pap te hebben.


You can follow any responses to this entry through the RSS 2.0 feed.
You can leave a response, or create a trackback from your own site.

There are no comments yet, be the first to say something


Leave a Reply

XHTML: You can use these tags: <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <s> <strike> <strong>