Verslag van G.A.de Jong, cadet-vaandrig der Inf. van het K.N.I.L.
Last modified: december 29, 2009Verslag van G.A.de Jong, cadet–vaandrig der Inf. van het K.N.I.L., gewoond hebbend te Amsterdam-W, Vondelstraat 58.
Na capitulatie mei 1940 besloten met mijn vriend, cadet-vaandrig O.I.M. Porton, in Opbouwdienst te gaan, hopende hiermede enig werk te vinden waarmede tegen bezettende macht kon worden geageerd.
Juli 1940 brachten wij in Opbouwdienst door op onze oude K.M.A. In deze maand bleek duidelijk, dat deze dienst geheel tegen onze gevoelens inging en geen beloften bevatte voor het vormen van verzetskern. De oude K.M.A.-officieren die er nog waren, toonden m.i. óf een slappe, óf wel een geheel verfoeilijke houding, zoals:
– Kapitein Bruin, eertijds compagnie scdt, Inf.K.N.I.L., tekende de bekende verklaring en had de bekende houding van: “als ze nu komen, dan sta ik tenminste klaar”.
– le Luitenant Van Heerde, Adm.K.N.I.L. hield zekere dag soort propagandapraatje ten gunste van de Duitse methoden tegenover mij en enkele andere cadetten.
– le Luitenant De Vries, Inf.K.L., liet o.a. als “straf” een groep cadetten en sergeants exerceren op voorplein K.M.A., waarbij Duitse soldaten geamuseerd toekeken. Toen dit tenslotte door onwilligheid betrokkenen misliep, liet hij ons in cantine aantreden en hield speech, in welke hij ons o.a. lafheid verweet, in de zin van: “in de oorlogsdagen deden jullie niets, en nu tonen jullie een bepaald afkerige houding tegenover de Duitsers, op sabotage gelijkende
Aangezien geruchten ronde deden, dat het moeilijk of onmogelijk zou worden uit Opbouwdienst te treden, besloten wij weg te gaan. Na 14 dagen overleggen in een tentje op de hei besloten Porton en ik te gaan studeren aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding bij Prof.Dr.Gaulhofer. Dit zou ons fit houden en liet mogelijkheden over ons dienstbaar te maken tegen de vijand.
We gingen beiden wonen bij mijn ouders op Vondelstraat 58 te Amsterdam. Na enige verkenning kwamen wij tenslotte in contact not een groepje Amsterdamse studenten met wie kennis gemaakt in een kroegje tegenover Kempinski en de Vliegende Hollander in de Leidsestraat. Zij hadden, onder het gebruiken van veel sterke drank, grootse plannen voor verkrijging van wapens en zochten wegen om naar Engeland te komen.
Deze groep had vat gekregen op een onderofficier, die bij een munitiecolonne was ingedeeld geweest in de oorlogsdagen. Hij zou op 5 mei veel wapens en munitie in de duinen bij Haarlem hebben begraven. Hij was genegen deze tegen zekere prijs over te doen. Prijs was hoog en schokte onze gevoelens. Besloten werd druk op hem uit te oefenen om zonder betaling de wapens voor onze vaag omlijnde “goede zaak’, in handen te krijgen. Dit scheen aanvankelijk te lukken en enkele 10-tallen F.N-pistolen werden opgegraven en tijdelijk weer begraven in de tuin van de vader (een dokter) van student Struyk te Haarlem. Het plan dat Struyck in weekend op de fiets naar huis zou gaan was onopvallend, aangezien hij dat geregeld deed. Hij zou; terugkomende, 16 F.N.’s voor distributie meenemen. Indien dit bezwaarlijk was, dan zou Porton, die deze Zondag een hockeywedstrijd in Haarlem speelde, worden gewaarschuwd en de wapens in zijn hockeykoffer mee naar Amsterdam nemen.
Toen Porton, zonder gewaarschuwd te zijn, per trein naar Amsterdam terugkwam, zag hij, dat de Amsterdamse straatweg was afgezet en auto’s en wielrijders werden aangehouden. Van Struyck hoorden we niets meer en de hele opzet verwaterde zonder dat wij door de Duitsers werden lastig gevallen.
(Noot S. Hier weer een voorbeeld van onberaden illegaliteit. Alles draaide op niets uit!).
In de tussentijd waren we d.m.v. cadet-vaandrig Spanjaard, Inf. K.N.I.L., lid geworden van het Legioen van Oud Front Strijders (L.O.F.). Hierin kregen we soort recruterende en voorbereidende plaats. Ook 2e Luitenant J.H.Knoop Inf.K.N.I.L., die ook op de Academie voor Lichamelijke Opvoeding was komen studeren, had in het L.O.F. eenzelfde positie. Nadat wij eens in een café enkele aangeschoten leden van het L.O.F. hadden horen verklaren, dat ze, als ze wapens hadden, de moffen het land zouden uitschoppen, zagen we in, dat ook dit niets was, er werd niet serieus gewerkt, ook al wisten we, dat er goede dingen gedaan werden.
Porton en ik keken dus verder uit, en we waren juist zo ongeveer hopeloos, toen een oude kennis, de cadet-vaandrig Sjoerd Nauta, bij ons kwam binnenstappen. Na enig praten vroeg hij ons, of we naar Engeland of naar India wilden? Na van onze verbazing te zijn bekomen legde hij ons uit, dat hij had gehoord, dat wij iets wilden doen. Hij had een organisatie en vroeg of we voor hem wilden werken. Dit aanbod natuurlijk met beide handen aangegrepen. Aangezien van direct weggaan uit Holland nog geen sprake was, en ik nog enige tijd in het land wilde blijven om mijn verloofde te helpen, die in moeilijkheden verkeerde met haar N.S.B.-ouders, zouden we beginnen met het uitvoeren van opdrachten. We werden bestemd voor het vertrek over Delfzijl en ingeschakeld voor het zoeken van een weg over België en Frankrijk naar Spanje. De route over Delfzijl viel vlak daarna in het water, waarschijnlijk door een praatgrage Engelandvaarder, die zijn avonturen vertelde over radio-Boston).
(Noot S. Deze veronderstelling is onjuist. De weg over Delfzijl, via onze medewerker “Zwaantje”, d.i. Dr.Oosterhuis, werd opgerold door Anton van der Waals, en dit was pas in een veel later stadium. B.I. was toen reeds in volle werking).
In deze tijd waren naar Frankrijk o.a. vertrokken de 2e Luitenant C.L. Kist, Ine. en de cadet-vaandrig J.van Olmen, Inf.K.N.I.L. Na ongeveer 3 weken reizen, waarbij zij niet verder dan Marseille hadden kunnen komen, kwamen deze 2 terug.
(Noot S. Zie hiervoor ook het rapport van Van Niftrik).
Kist had in de groep-Nauta reeds lang gewerkt, o.a. met een zender en was Cdt. over de afdeling N.Brabant.
(Noot S. Ik weet, dat Nauta inderdaad met zenders experimenteerde. Resultaat had dat echter niet, men had geen codes en er werd dus niets bereikt. Ik heb later voor Nauta een bericht in code naar Engeland gezonden, met verzoek om golflengtes, enz. Deze boodschap leverde niets op).
In dezelfde periode had ik voorgesteld ook Knoop, van wie ik wist, dat hij er naar hunkerde iets te doen, in de organisatie in te schakelen. Aanvankelijk gelukte dit niet, aangezien Nauta hem ongeschikt achtte. Toen ik echter kort daarna twee opdrachten tegelijk kreeg, besloot ik hem zelf aan het werk te zetten en vroeg aan Knoop of hij één van mijn opdrachten wilde overnemen, nl. een schetstekening met informaties over de Coenhaven te Amsterdam. Hij kweet zich zo goed van zijn taak, dat hij na het doorgeven van zijn tekening direct door Nauta werd ingeschakeld.
De Academie voor Lichamelijke Opvoeding werd, vooral door Gaulhofer, hoe langer hoe meer gebruikt als middel voor Duitse propaganda en daarbij kostte de studie ons te veel tijd, zodat Porton en ik ons ontslag namen. Daarna volgden wet als cover, een cursus bij Fry in boekhouden. De inschakeling van Knoop geschiedde in juli 1941. De toestand ‘n de groep-Nauta was toen zo, dat Kist zijn opvolger was, Porton was Nauta’s adjudant en na het vertrek van Kist diens opvolger, terwijl ik zelf de redactie had gekregen van het blad “Ik zal handhaven”.
Na juli 1941 ging het in successie mis met verschillende leden van de groep -Nauta. Dit bracht grote moeilijkheden, aangezien zo veel mogelijk volgens het principe werd gewerkt van: “wat niet weet, wat niet deert”. Zo wisten de leden van elkaars werk weinig af en kenden geen contactpunten. Alleen Nauta was natuurlijk van alles op de hoogte en Porton werd ingewerkt als zijn opvolger.
Begin juli stonden des morgens om zeven uur plotseling twee mensen van de Sicherheitspolizei in burger voor de bedden van Porton en mij. We werden ondervraagd en er werd ons bevolen ons te kleden, onder de bedreiging: “Wenn Sie laufen gehen, denn schieszen wie. Ik vroeg permissie om mijn kleren uit de badkamer te mogen halen. Dit werd geweigerd, zodat ik in pyama op de rand van mijn bed bleef zitten. In de tussentijd werd de kamer grondig doorzocht en een gummiknuppel gevonden. In de kamer lagen nog 2 revolvers, een andere gummiknuppel en een bundel zwarte lijsten. Daarna moesten we mee. Ik protesteerde, omdat ik in pyama was. De reactie was: “Ja, “wass jetzt… Nah, gehen Sie wieder ruhig schlafen…..” Porton werd weggevoerd. Hij werd beschuldigd van het doorgeven van berichten over Schiphol, en eerst tot vijf jaar, later tot de doodstraf en nog weer later tot 15 jaar gevangenisstraf veroordeeld.
Ik kleedde me snel aan en vertrok om de anderen te waarschuwen. Aangezien ik vermoedde, dat ik wel gevolgd zou worden, ging ik op de fiets. Het is nl. zeer lastig om in Amsterdam iemand op de fiets te schaduwen. Ik begaf me zo snel mogelijk naar de kamer van Gerard van der Bijl, een vriend van mij, die sedert enige tijd ook in de organisatie werkzaam was. Gerard had in Bingen gestudeerd en werkte nu op de Fokker-fabrieken, wat uit de aard der zaak zeer nuttig bleek. Hij werd voor ons het belangrijkste contact bij Fokker en werkte ook in Zeeland. Hij gaf blijk van grote handigheid en moed. Nauta logeerde juist bij Van der Bijl en liep nog vrij rond. Later hoorden wij, dat tegelijkertijd invallen hadden plaats gehad in de Breestraat te Leiden, waar Nauta woonde, en tevens op een schijnadres van Kist.
Verder werd nog gearresteerd Noto Soeroto, Leids student. Deze werkte veel met springstoffen, nodig voor sabotage-doeleinden. Ook werden pogingen gedaan met strychnine. Het was bv. gelukt een hele lading kogelflesjes, bestemd voor Duitse troepen in Frankrijk, te vergiftigen. De zending werd op het laatste ogenblik achterhaald, en vele Duitsers wisten niet, dat ze geboft hadden. Deze strychnine werd bewaard in aspirinebusjes van Bayer. De Duitsers hadden zo’n busje in handen gekregen. Dit kwamen wij te weten door ons contact met de gevangenis, o.a. door middel van luitenant Nout, die later gefusilleerd schijnt te zijn.
Nu wisten maar weinig mensen van deze strychnine-aangelegenheid af en dus moest onder deze weinigen verraad schuilen. De verdenking viel op Jansen, een volksduitser, die in Amsterdam op Vossiusstraat 23 of 25 woonde. Jansen had al ongeveer 9 maanden met ons meegewerkt, was zeer nuttig door zijn connecties met de Duitsers. Hij leverde goederen aan de Wehrmacht en stelde ons zijn auto of motorfiets ter beschikking. Hij had daarvoor een vergunning. Ik kreeg opdracht met Jansen in contact te blijven en zo veel mogelijk over hem te weten te komen. Vanuit zijn huis werd vaak geseind. Dit werd gedaan door de marinier Veenis 1). Deze is later gevangengenomen.
(Noot S. Natuurlijk! Hier dus weer een poging – natuurlijk werk van de vijand – om te seinen. Het gewone provocatiewerk, waar men steeds weer in vloog. Seinen zonder zendplan en codes. Het is onbegrijpelijk, dat men daar steeds weer in toerde. De Geus is er ook bijna de dupe van geworden met de zender in Bilthoven.
Na enige tijd kon ik vaststellen, dat verschillende verhalen van hem niet klopten. Toen werd ons bekend, dat hij contact had met Stelbrink, en deze zou de Gestapo-agent Schönbrunn zijn. Van Stelbrink wisten we, dat hij Nederlands Gestapo-man was en wij hadden dan ook reeds enkele pogingen gedaan hem uit de weg te ruimen, wat echter steeds mislukt was.
Jansen, die als “vriend” van Nauta had gespeeld, en onze medewerker was, wist zeer veel van allerlei zaken af. Hij had ook contact met iemand, die in 1914 – 1918 voor de Belgen zou hebben gespioneerd. Deze verdween plotseling. Ik achtte het noodzakelijk van adres te veranderen.
(Noot S. Zeer verstandig! Je zou idioot moeten zijn als dat niet gedaan was).
Vóór die tijd had Nauta Kist en mij bij zich geroepen en ons verteld, dat zijn tijd om te vertrekken gekomen was, zodat hij ons nu zoveel mogelijk zou overgeven. Hij zei te hebben gewerkt in opdracht van Admiraal Furstner en als laatste opdracht had het bijeenbrengen van de verschillende ondergrondse organisaties in Nederland. Hij zelf kon niet verder doorwerken, doch hij wilde nog één poging doen Stelbrink op te ruimen alvorens te vertrekken.
Bij deze poging werd Nauta in Den Haag gepakt. Hij sprak niet en bleef zwijgzaam. Zijn aanklacht luidde: spionage, sabotage en naar het leven staan van leden der Duitse Wehrmacht. lij hoorden dat later door ons contact met de Gestapo-instanties. Ook werd genoemd een buisje chemische stof, dat hij ten tijde der arrestatie bij zich had. Deze stof werd gebruikt voor het snel en effectief in brand steken, van voorwerpen. Deze vinding werd door de Duitsers zeer interessant genoemd. De ontwerper ervan was een Leids student en wij werkten er mee voor sabotage-doeleinden. Het waren normale glazen buisjes, waarin de stof zat. Indien men er een in fosfor gedrenkt watje bij hield, dan ontbrandde na 10 h 20 minuten (afhankelijk van de temperatuur) de stof tot een hitte van 2000° C. Het was heel eenvoudig zo’n buisje in bv. een Duitse wagen te werpen. Door de grote hitte bleven geen sporen achter 1).
Van de verdere medewerkers weet ik nog Frits van der Schrieck, student, specialist in evacuatie-wegen, Mevrouw Zus Pieters, studente, die hielp met kaarten, adressen, kleren, enz. voor afgeschoten piloten of andere mensen, die moesten onderduiken; L.de Klerck, 2e Luit.Art.K.L.; Majoor van der Harst te Breda; kapitein Lancker te Den Haag; de heren Bill Roeske uit Haarlem en Dikkie Groenevelt uit Den Haag of Leiden. De laatste twee waren bedreven in revolverwerk en hielden zich daar voornamelijk mee op. Verder nog Makker Eenhoorn uit Den Haag, die met een verplaatsbare zender werkte. 2)
Ondertussen hadden wij door Knoop contact gekregen met Roukema, reserveofficier en hoofd van de 0.D.-Noord Holland en konden we van diens zender en code gebruik maken voor het doorgeven van berichten 3).
Knoop en Kist zochten naar contacten met andere organisaties, terwijl ik me bezighield met de redactie en de uitgave van Ik Zal Handhaven. Hierin werd ik geholpen door mijn verloofde Lydie van der Broek en met het “samenwerken” met Jansen.Knoop had in deze periode via een zekere Bouman contact gekregen met mensen, die lid zouden. zijn van de organisatie “Vrij Nederland”. Dit geschiedde
1) Hier is weer sprake van een geheime opdracht van Admiraal Furstner. In Zwitserland zat ik later in de cel met de adelborst De Vos van Steenwijk. Deze had ook al een geheime opdracht van deze admiraal, die ook nog enige tijd chef van de inlichtingendienst in Londen is geweest. Het is raadselachtig hoe deze opdrachten betrokkenen bereikten. Ik zal daar bij Nauta nog eens navraag over doen. Erg veel resultaat heeft Furstner met zijn dienst echter niet gehad.
2) Weer een “verplaatsbare zender”, waarmee vanzelfsprekend geen succes bereikt werd. Deze jongelui staken hun hals onnodig in de strop.
3) Alweer een “zender met code”, waarnaar Engeland natuurlijk niet luisterde. Onbegrijpelijk amateurisme, dat levens kostte.
Via een introductie van een zekere Dukker, een vage figuur, die eens wat had gedaan in de illegaliteit, was ondergedoken en naar later bleek gearresteerd was.
Nadat Knoop al eens met enkele der heren had gesproken, die zich bekend maakten als De Groot en Willemsen, besloot Kist er mee in zee te gaan, aangezien de namen overeenstemden met contact-punten van Nauta. Kist en ik bezochten in Haarlem een huis van de Van der Vinnestraat 1. Wij deden dit zonder aankondiging en er was niemand thuis. Wij werden door de hospita binnengelaten in een kamer, welke was behangen met foto’s en krantenknipsels van het Koninklijk Huis en nationale uitbeeldingen, waarvan verschillende uit Engeland kwamen en nog van betrekkelijk recente datum waren. Het deed ons wel zeer roekeloos aan.
(Noot S.) Dat was het zeker! Een invitatie om te worden gearresteerd!).
Later bezochten Knoop en Kist de heren, maar kwamen een uur te vroeg, zodat zij eerst weer eens een kijkje konden nemen. Zij vonden op de schoorsteenmantel een brief zonder postzegel, welke aan Stelbrink was gericht. Het drong niet direct tot hen door, dat de brief, ondanks het ontbreken van een postzegel, toch bezorgd was. In het gesprek dat volgde, deden Kist en Knoop zich voor als ondergeschikte medewerkers en er werd een afspraak gemaakt hun leider te introduceren. De Groot had de brief in zijn zak gestoken. Kist had gevraagd of de heren een zekere Stelbrink kenden en wat dat voor iemand was. De Groot, dus waarschijnlijk Stelbrink zelf, verklaarde dat het een te vertrouwen persoon van goeden wille was.
Hierna begrepen wij, dat onze tijd gekomen was. Wij vertrokken direct uit Haarlem en doken onder bij de 2e Luitenant J.Timmermans, wonende op Plantsoen 31a te Leiden. Hier bleven wij een week, waarna wij 2 weken zijn geweest bij Gerrit de Blanke, pottenbakker te Leiderdorp, een zeer gastvrij en verstandig man, die het voldoende achtte, dat hij ons herbergde ten behoeve van “de goede zaak”.
In deze tijd gaven wij ons zoveel mogelijk over aan ons werk. Kist wees De Klerck als zijn opvolger aan. Ook werd het plan opgesteld Stelbrink, Jansen en consorten uit de weg te ruimen.
Voor Stelbrink en zijn vrienden hadden wij het plan de afspraak door te laten gaan door middel van de helft van een door midden gescheurd papier, dat in ons bezit was. Op deze helft, welke zou corresponderen met de andere helft welke in het bezit was van Stelbrink, zouden wij datum en uur zenden waarop onze leider hen zou bezoeken. In plaats van deze fictieve leider zou dan onze “gunploeg” zijn werk moeten doen. Deze ploeg zou bestaan uit Roeske, Groenevelt en Nout, een broer van de gefusilleerde luitenant Nout. Deze zou later een duistere rol blijken te spelen.
Er zou een auto worden gebruikt van generaal Carstens, met diens chauffeur. Deze auto was al eens meer gebruikt, al of niet met medeweten van de generaal. De ploeg zou in uniformen van de Grüne Polizei gekleed gaan. Deze uniformen waren verstrekt door kleermaker Simons uit Breda. Deze verschafte ons wel eens meer uniformen, bv. van de S.S. enz.
Omdat Nout, die voor de wapens zou zorgen, daartoe op het beslissende ogenblik niet in staat bleek, vertrok men met één revolver en een ploertendoder. Toen de auto voorreed werd Nout bang en bleef bij aankomst aan het bestemde adres in de wagen zitten. Roeske en Groenevelt gingen naar boven. Indien in het gesprek de naam Taconis, de door Kist gebruikte naam, genoemd zou:: worden, dan zou er met schieten worden begonnen. Zo gezegd, zo gedaan. Na het tweede schot schoten de heren terug. Zij waren met z’n drieën. Na uitgeschoten te zijn ging de aftocht goed. Roeske had twee vleeswonden in zijn achterste en Groenevelt een schot in zijn arm.
Later hoorde ik van luitenant Moone, een later contact met de 0.D., dat een dokter had vastgesteld, dat Stelbrink dood was, één der anderen 3 buikschoten had en de derde man niet gewond was. Tachtig onschuldige Haarlemmers werden gearresteerd. Jansen was gedurende deze tijd niet te vinden. Later kreeg ik bericht, dat Roeske en Groenevelt ook met hem hadden afgerekend.
Ondertussen vertrokken Knoop, Kist, Van Olmen en ik via Van Niftrik te Putte en met de gids Mees Uit het Belgische Putte naar Van Dulken in Antwerpen. Van Niftrik was directeur van de pers- en plasticfabriek te Putte, vlak bij de grens. Hij en zijn vrouw, tante Betty, waren met de familie Van Dulken de voornaamste steunpilaren voor de evacuatie. Hij speelde later een nog belangrijker rol.
1) Zie voor de rol van Van Niftrik diens eigen verslag, dat een “document humain” moet worden genoemd.
Steunend op de ervaring van Kist en van Olmen, vertrokken wij, na enige tijd in Antwerpen te hebben vertoefd, via Brussel naar Heer-Agimont. Hier gingen wij clandestien de grens over naar Givet, waar wij aten en ons verder voorbereidden bij Roxy, een kroeg met bioscoopzaal, die ingericht was met kribben voor de passage van ontsnapte krijgsgevangenen en illegale personen die moesten vluchten uit Nederland. Hier had Alphonse, een omvangrijke, steeds onder de invloed van alcohol verkerende Vlaming, die iedereen van “de verkeerde kant” zijn kroeg uitzette, de leiding. Hier ontmoetten wij nog 2 andere Nederlanders, nl. Jaspers (Tas) en Tersteeg.
Wij besloten niet in Givet te overnachten en gingen dezelfde dag door naar Máziére-Charleville, één der gevaarlijkste plaatsen. We hadden van Alphonse een adres voor overnachting gekregen. Toen wij, in twee groepen verdeeld, in dit hotel binnentraden, bemerkten wij door een bord in de gang, dat de plaats bezet was door de Feldkommandantur. We maakten rechtsomkeert en zochten in het donker naar een slaapplaats. Kist en ik waren de andere twee kwijtgeraakt. Tenslotte moesten we besluiten in een park vóór het station te “overnachten”. Het was steenkoud en Duitse patrouilles passeerden ons geregeld op 5 M. afstand.
Toen we de volgende morgen om drie uur op de trein stonden te wachten, ontmoetten we Knoop en Van Olmen weer, die n.b. onder Duitse bewaking de nacht in de stations-wachtkamer hadden doorgebracht. We gingen per trein door naar Nancy, bemerkten daar door te kunnen en bereikten Besancon. We overnachtten hier in het hotel Alsace Loraine, dat vol Duitsers zat en een ongelukkige keuze bleek te zijn. De volgende dag gingen we dan ook snel met de bus door naar Arbois, en vandaar naar Les Arzures. Daar kende Kist een boer, die tevens passeur was. Daar aangekomen zagen we, dat er Duitse controle was op uitstappende passagiers. We bleven dus zitten en stopten de bus toen hij langs een andere, parallel met de grens lopende weg, weer naar Arbois terugkeerde. We stapten uit en bevonden ons toen op 1500 M. van “Vrij Frankrijk”. We verborgen ons direct in een greppel langs een zijweg naar de grens. De Duitsers hadden echter het stoppen van de bus opgemerkt, en zij kwamen na enige tijd met een patrouille de weg afzoeken. We zouden zeker ontdekt zijn, en dus gingen Kist en ik maar over de weg lopen en we werden gepakt. De opzet gelukte: zonder verder te kijken voerden de Duitsers ons in triomf weg, terwijl Knoop en Van Olmen vrij liepen. Kist en ik werden naar de gevangenis te Arbois vervoerd en na gefouilleerd te zijn in een Dunkelcelle opgesloten. We dachten toen zeker, dat het spel uit was.
De volgende dag werd Van Olmen binnengebracht. Hij was des nachts gepakt en vertelde, dat Knoop waarschijnlijk was doorgekomen. Van Olmen verklaarde de Duitsers, dat hij student was en in een dronken bui gewed had dat hij heen en terug over de demarcatielijn zou kunnen komen. De Duitsers geloofden dit wel niet, maar hij hield aan zijn verhaal vast.
Des middags werden we onder geleide naar de Kommandantur gebracht. We werden om de beurt aan een verhoor onderworpen. Ik werd het eerst ondervraagd en begon een fantasieverhaal over een boer, bij wie we wilden gaan werken. Toen de Duitse ondervrager zich had opgewerkt tot een bewonderenswaardige staat van woede, en hij met minder aangename middelen wilde beginnen, achtte ik de tijd gekomen voor de “geloofwaardige bekentenis”.Ik hing een verhaal op, dat enigszins parallel liep met de waarheid, maar waaruit de Duitsers eventueel zouden kunnen concluderen, dat we uit Indië kwamen en naar Holland toe wilden. De Duitser luisterde tevreden en kwam meer en meer tot de overtuiging, dat we niet anti-Duits waren. Het werd er bijna gezellig. Hij begon ook te praten en zo kwam ik te weten, dat zijn rapport eerst naar Parijs werd gestuurd en daarna naar Nederland. Dit proces zou 3 weken duren. Dan duurde het normaal nog een week voordat er antwoord uit Nederland kwam. Ondertussen pijnigde ik mijn hersens hoe ik aan Kist een hint kon geven wat hij vertellen moest. Dit werd ons echter gemakkelijk gemaakt. Toen ik weggevoerd werd en Kist naar binnen kwam, zeide de Duitser tegen hem: “Beken maar vlug, dat heeft Uw vriend ook al gedaan”. Kist keek verschrikt en schudde ongelovig zijn hoofd. “Vertelt U het hem maar”, zei de Duitser. In twee zinnen, in vlug Nederlands, onder het “stop, stop” van de Duitser, kon ik Kist genoeg laten weten en hij draaide ook prompt hetzelfde verhaal af.
Tenslotte mochten wij zelfs onze eigen rapporten tikken en kregen wij van de Duitse commandant een aanbeveling voor de geringste straf er onder getikt.’
Het was in Arbois onmogelijk om te ontvluchten. Na 2 weken werden we naar Dole vervoerd. Ook onderweg kregen we geen kans om de benen te nemen. De eerste dag in Dole hoorden we ons vonnis: Après trois semaines refouillé en France libre.
Hoe ongelooflijk het ook leek, de opzet was gelukt en hoewel het in Dole eventueel mogelijk was te ontvluchten, besloten wij af te wachten.
Precies na 3 weken kregen wij ons geld, papieren en bezittingen terug, werden in een luxe auto geladen en naar de grens vervoerd. “Raus” zei de wacht en nog steeds nauwelijks gelovend, dat het waar was, liepen we naar de Franse post, waar we ons moesten melden. De Fransen, terecht achterdochtig, voerden ons naar Poligny, waar we verhoord werden. Daar we niet van de gezindheid van de verhorende inspecteur op de hoogte waren, durfden we niet te vertellen wat er gebeurd was. We werden voor de keuze gesteld in het Vreemdelingenlegioen te gaan of in een concentratiekamp.
De laatste keer dat we ondervraagd werden zag ik toevallig op een vloeiblad een schetstekeningetje, en mijn verbazing was groot, toen ik de weg van Den Haag naar Rotterdam herkende, met het munitiedepot en het vliegveld bij Delft. Het depot was kortgeleden in de lucht gevlogen. Ik wees het aan en zeide: “Daar weet ik alles van”. De inspecteur verschoot van kleur en begon direct de tekening uit te vlakken. Ik besloot de kans te wagen en vertelde de meest vreselijke sabotagedaden die ik in Holland gedaan zou hebben. Kist bleef volharden in zijn oude houding. Na verloop van tijd vroeg de inspecteur ons mee te gaan. Hij bracht ons naar een café en gaf ons permissie een glas wijn te drinken. Toen vroeg hij ons even te wachten en liep weg. Kist vond dit de kans en wilde vluchten. We hadden samen 100 francs en geen papieren. Ik had de overtuiging op een goed spoor te zijn en pleegde “insubordinatie”. Kist was nl. mijn commandant en ik weigerde hem te volgen. Hij bleef toen ook.
Na een minuut of tien kwam de inspecteur terug, nam ons mee naar een ander café en bood ons een glas wijn aan. Na een ogenblik te hebben gezeten hoorden wij iemand in het Hollands zeggen: “Goedendag heren, blij U hier te zien”. We keken verbaasd op en keken in het vriendelijke gezicht van een Fransman van ca. 1.60 m. (gelijkende op Majoor Broekman, echter met een ronder gezicht en donkerder haar).
Deze allervriendelijkste man stelde voor met hem mee te gaan en we gingen naar de Rue l’Hopital 7 naar een kamer vol kaarten. Alle wanden waren behangen met staf- en andere kaarten, ook van Holland. We verbaasden ons wat men van Holland wist, vliegvelden met recente veranderingen stonden bv. aangegeven.
De Fransman, die zich later als Roger de Saulle voorstelde, deelde ons mede, dat hij al een jaar zocht naar Nederlanders, die werkelijk ondergronds werk hadden gedaan. Hij vroeg onze medewerking. Dit was met het oog op onze toestand précair. Wij werden uit onze moeilijke situatie gered door een binnenkomend telegram. De Saulle keek ons aan en zeide: “De heren hebben geboft. Hier krijg ik net een telegram uit Vichy, waarin Uw uitlevering aan de Duitsers wordt gevraagd wegens staatsgevaarlijke activiteit. Dit kan ik echter wel in orde brengen”. Wij zeiden beide, dat we wel genegen waren tot medewerking indien hij verklaarde dat hij in overeenstemming met de Engelsen werkte. Wij legden hem uit, dat men in Nederland zijn hoop gevestigd had op Engeland en niet meer op het verslagen Frankrijk. Hij zag dit zeer goed in en verklaarde, dat dit inderdaad zo was en dat bij onze medewerking dit zowel voor Nederland als voor Frankrijk nuttig zou zijn. Er werd overeengekomen: dat berichten die wij gaven doorgegeven zouden worden naar Engeland. Hoewel wij alleen het woord van De Saulle hadden, vertrouwden wij op de goede gang van zaken. We hadden immers het bewijs, dat hij door ons te helpen anti-Duits was.
De bedoeling was contact te scheppen tussen Franse en Nederlandse organisaties. Hiertoe zouden wij als contactmensen naar Holland op en neer reizen. Aangezien één persoon tegelijk voldoende was, begon Kist. We werden persoonlijk door De Saulle naar Perpignan gebracht. Na enige tijd kreeg Kist bericht en begon zijn werk.
Kist had vóór zijn vertrek de leiding van het werk aan De Klerck overgegeven. Bij zijn eerste tocht naar Holland bemerkte hij, dat deze er niet veel van maakte en hij was zo gelukkig de kapitein Bomer, die wij kenden als leraar aan de K.M.A., en in wie wij een zeer groot vertrouwen hadden, genegen te vinden de leiding van het werk op zich te nemen 1).
De tochten naar Nederland, welke wij ondernamen, waren natuurlijk zeer gevaarlijk omdat men ons zocht. Ze werden zeer zorgvuldig in schema voorbereid. Alles werd in samenwerking met De Saulle voorbereid, die voor de doortocht over de demarcatielijn zorg droeg. Ik weet, dat Kist één keer geheel alleen heen en terug is gegaan, daarna nog eens heen en terug tot Besancon en toen weer terug naar Holland. Toen hij de laatste keer weer op de terugreis naar Frankrijk was, is hij te Brussel bij een controle door de Duitsers gepakt. De Saulle noemde Kist in mijn bijzijn een held. 2)
1) Noot S. Ik herinner mij nog zeer goed de eerste keer, dat de brave eh moedige Kist bij mij thuis kwam. We hebben hem lekker verwend met eten: en drinken en des avonds speelde hij prachtig Chopin op de piano. Kist was nl. een uitstekend pianist, ver boven de middelmaat. Het is eeuwig jammer, dat deze jongen later als slachtoffer van zijn plicht viel, hoewel hij dat misschien aan onvoorzichtigheid had te danken.
2) Noot S. Ik sluit me daarbij geheel aan.
Toen Kist over tijd was riep De Saulle mij bij zich. Ik meende juist een weg door Spanje te hebben gevonden en stond op het punt om weg te gaan. Van Olmen, Berkely en Van der Land zijn toen langs die weg naar Spanje gegaan.De laatste twee waren reeds in Perpignan toen ik daar aankwam.Ik ging naar Poligny om mijn instructies te halen. Deze luidden:
le. Het contact met kapitein Somer herstellen;
2e. Opsporen van het “lek” in de weg
3e. Zien wat er voor Kist te doen was.
De Saulle stelde een half millioen Franse francs beschikbaar om hem eventueel vrij te kopen. Wat betreft de regeling van het geld voor Nederland, waarover alarmerende berichten uit Nederland kwamen, hierin kreeg ik plein pouvoir. Na voorzien te zijn van Franse papieren voor het bezette gebied en het schema uit het hoofd te hebben geleerd, werd ik in een vleesauto over de grens gesmokkeld. Ik zou in een klein plaatsje vlak over de grens op de trein stappen die van Dole naar Besancon ging. Een Duitse patrouille kwam het perron oplopen en begon met passen-controle. Deze douanen kenden blijkbaar alle normale treingangers, en ik werd er snel tussenuit gepikt. Mijn papieren waren natuurlijk in orde, alleen was het vreemd hoe ik daar kwam. De Duitsers haalden er een Franse tolk bij, hetgeen voor mij funest kon zijn, zodat ik zei Duits te kunnen spreken en in gebroken Duits, maar toch begrijpelijk, doorging. De tolk werd daarop weggestuurd. Ik verklaarde op een vriend te wachten, die uit Dole zou komen om samen naar Besancon te gaan. De Duitsers dachten nu, dat ik op iemand wachtte, die over de lijn zou moeten zijn gekomen. Ze lieten me gaan en volgden me, om mijn “vriend” aan de tand te gaan voelen. Mijn Franse passeur zwierf ergens in de buurt rond. Het was gelukkig nogal druk, ondanks de vroege ochtend en toen de trein aankwam ben ik er zoekend langs gaan lopen, in elke overvolle wagon kijkend. Op het ogenblik dat de trein wegging sprong ik in een wagon met doorlopende compartimenten. De Duitsers, die op de rijdende trein waren gesprongen en om de beurt in de compartimenten keken, zagen mij niet, daar ik dan juist in een ander compartiment ging.
Ik moest overstappen in Mouchard om in Besancon te komen. Hier werd ik direct weer door de Duitsers aangehouden en naar een bureau gevoerd om te wol”, den verhoord. Weer gebroken Duits met een Frans accent sprekend, kon ik hen van mijn onschuld overtuigen. Ze hadden blijkbaar de verkeerde te pakken en ik kon nog net de trein naar Besancon pakken. Ik kwam te zitten bij een praat graag Duits officier, die vloeiend Frans sprak. Ik nam een enigszins imbeciele houding aan van de onwillige Fransman, zodat het gesprek gelukkig weldra verstomde. In Besancon ontmoette ik mijn passeur weer, die mij naar een kamer in de stad bracht en wees waar de sleutel te vinden was. Volgens mijn schema moest ik op die en die dag weer in die kamer zijn en daar weer worden gehaald door een passeur van de Franse dienst. Mijn schema was voor zover ik mij nog herinner in het kort als volgt:
Januari 9 grensovergang
” 10 Besancon, ‘s avonds weg
” 11 Brussel
” 12 Antwerpen en grensovergang
” 13 Breda
” 14 )
” 15 Holland
” 16 )
” 17 )
” 18 Antwerpen
” 19 Brussel
” 20 Besancon
Besluitende eerst het contact met kapitein Somer te herstellen reisde ik direct naar Antwerpen door en haalde van 11 op 12 januari dus een dag in. Dit was m.i. ook beter, aangezien ik het “lek” in Brussel vermoedde, waarover later. Ik wilde dat op de terugweg doen. Het contact met kapitein Somer zou dan in ieder geval hersteld zijn. Het enige risico hiervan was, dat ik met mijn Franse pas tot Antwerpen reisde, terwijl dit maar tot Brussel veroorloofd was. Ik wist echter, dat er toen nog practisch nooit controle was op de electrische lijn tussen Brussel en Antwerpen. Alles ging echter goed en na voorzichtig “proberen” bevond ik, dat Van Dulken nog intact was. Ik hoorde, dat het bij Van Niftrik ook nog in orde was en Mees – de passeur – uitstekend beviel. De overgang ging dan ook gesmeerd. Van Niftrik waarschuwde mijn oude vriend Gerard van der Bijl, die nu zoiets als adjudant van kapitein Somer was, die nog rustig doorwerkte. Hij was één van de weinigen, zoals ik hoorde.
Ik werd door Van Niftrik, die behalve voor de grensovergang ook verder actief en belangrijk werk deed, daarin krachtig bijgestaan door zijn vrouw, reeds enigszins op de hoogte gesteld van de gang van zaken. Er hadden weer ver. schillende arrestaties plaats gevonden, doch alles liep nog behoorlijk, zowel berichtendienst als evacuatie. Van Niftrik verzorgde ook de Nederlandse en de Belgische identiteitskaarten en distributiebonnen. Van der Bijl en ik gingen naar Breda en hier zag ik kapitein Somer weer. Ik legde hem het doel van mijn komst uit, waarmede hij zeer was ingenomen. Hij stemde in met het doorzenden der berichten over Frankrijk op de door mij gestelde voorwaarden met De Saulle, zoals Kist ook al gedaan had. Kapitein Somer vond, dat het voor Kist te gevaarlijk was om verder in Holland te komen. Kist was echter reeds gepakt. Er werd vastgesteld dat:
le. De berichten, vnl. de AC-rapporten, naar Frankrijk zouden worden door gestuurd, waar ik zou zorgen voor verdere verzending;
2e. De Saulle zou het geldelijk tekort aanvullen, hetgeen F.500,- per maand zou zijn.
3e. Ik zou bepaalde aan Prins Bernhard gerichte rapporten persoonlijk aan hem overhandigen, hiertoe in staat gesteld doordat De Saulle mij transport per vliegtuig naar Engeland had toegezegd 1).
Kapitein Somer vertelde mij, dat deze rapporten gericht zouden zijn tegen enkele hoge personages die in Engeland zaten, nl. de heren Van ‘t Sant en Van der Plassche, aan wie hij de vele mislukkingen verweet, Hij noemde mij er zeven, o.a. het overbrengen van de heren Vorrink en Wiarda Beckman naar Engeland. Steeds mislukte dit en soms waren de Duitsers ter plaatse. Zo zou bv. ook de cadet-vaandrig Pasdeloup, Art.K.N.I.L., gevat zijn 2).
Dit alles werd met enkele glaasjes echte oude Hollandse klare beklonken.
(Noot S. Dat “enkele glaasjes” is wel wat optimistisch. Het waren er zeer vele !
1) Noot S. Dit lijkt mij voorbarig. De Saulle kon m.i. nooit een dergelijke belofte doen. Er zijn wel eens engelse vliegtuigen in Frankrijk geland, maar zekerheid kon niemand daarover geven.
2) Deze rapporten zijn inderdaad aan Prins Bernhard gezonden. Later bleek mij in Suriname, dat hij ze nooit had ontvangen. Ik heb toen duplicaten voor de Prins gemaakt, welke hij meenam naar Londen. Het is niet gewaagd te veronderstellen, dat Van ‘t Sant deze rapporten in Londen heeft achterover gedrukt. Want ze zijn er aangekomen. Ik heb dat later zelf geconstateerd. De AC-rapporten, die gelijk waren verzonden, bevonden zich nl. wel in het archief bij kolonel de Bruyne. Het was te Londen een akelig geknoei.
Van der Bijl en ik gingen daarna naar Den Haag, waar ik onder zou duiken. We kwamen des avonds laat in Den Haag aan, de trein was veel te laat. Zo was het onmogelijk mijn schuiladres te bereiken en we moesten naar een hotel gaan zoeken. Deze zaten echter vol Duitsers. En om 12.00 uur moesten we binnen zijn. We vroegen of we in de stations-wachtkamer mochten overnachten, maar dit was niet toegestaan. We legden ons geval uit aan de politie-agent, die de wacht had. Deze sprak wat met ons en legde ons uit, dat hij ons eigenlijk naar het bureau moest brengen, maar dat hij dat niet zou doen, omdat hij wei zag, dat we geen N.S.B-ers waren. Hij nodigde ons daarentegen uit bij hem thuis te komen slapen. Deze vriendelijke man was een oud-marechaussée. We maakten hem blij met wat distributiebonnen.
De volgende dag ging ik naar mijn adres toe. Dat bleek te zijn bij de vrouw van een marine-arts, Geldorp of iets van dien aard. Haar man zou in Londen zitten en daar aan een hospitaal verbonden zijn. In code, waarschuwde Van der Bijl mijn ouders per telefoon. Ik had nl. kleren en schoenen nodig. Mijn moeder, die geen idee had dat ik weer in Holland was, begreep de code niet geheel en ze kwam de volgende dag met kleren en schoenen voor Van der Bijl zelf. De dag daarop brachten mijn ouders het benodigde goed en waarschuwden, dat de politie al drie keer naar me had geïnformeerd de laatste paar dagen. Met een “je weet, dat we het er mee eens zijn” vertrokken mijn ouders. Had iedereen maar zo’n ouderpaar.
Ik besloot weer naar Van Niftrik te gaan, aangezien de Duitsers blijkbaar reeds wisten, dat ik weer in Holland was. Ik kon dan direct over de grens wippen. Bij Van Niftrik ontmoette ik ook luitenant Moone, een contact met de O.D. Hij was inspecteur van politie geweest en had o.a. het geval-Hugenholtz moeten behandelen. Hij vertelde mij nog eens van het geval-Pasdeloup, die een oude vriend van mij was. Ook dat onze oude “gunploeg” -Roeske en Groenevelt- nog steeds bij hem werkten. 1)
Hij vertelde mij ook, dat Stelbrink en Jansen door een latere, geslaagde poging veilig in hun nazistisch Walhalla waren gearriveerd. Ik was daar zeer verheugd over, aangezien ik Jansen, alias Schönbrunn als nog gevaarlijker dan Stelbrink beschouwde.
Van Niftrik vertelde mij over zijn samenwerking met de bankier Menten voor wat betreft de evacuatie. Vliegers en “werkers” hadden prioriteit en werden vóór het wegsturen getest op betrouwbaarheid. De weg naar Zwitserland liep goed. Ik zei hem nog geen mensen naar Frankrijk te sturen, aangezien het wegkomen uit dat land nog zeer bewaarlijk was. Zwitserland leek mij toen beslist beter.
Het overbrengen der berichten van Holland naar Frankrijk geschiedde met het zgn. etappe-postbus-systeem. De pakketten post werden van plaats tot plaats overgebracht door telkens verschillende personen, waarbij ook Belgen waren betrokken. Deze deponeerden de post op een bepaalde plaats, waar de koerier weer door anderen werd afgehaald. De opzet was, dat deze mensen elkaar niet kenden Een verbindingsman, zoals Kist en ik waren, die de hele reis maakte, mocht geen berichten bij zich hebben. Dit was imperatief voorgeschreven. Niettemin had Kist bij zijn arrestatie wèl koerier bij zich, wat een grote blunder moet worden genoemd.
Van Niftrik deelde mij ook mede, dat in de dienst een nummersysteem was ingevoerd. Ieder had een nummer en was zoveel mogelijk alleen onder dit nummer bekend. Ook was de dienst uitgebreid over een gedeelte van België, waar no.8, Karel Derksen van Angeren, een uiterst capabel medewerker, hoofdzakelijk de spil was waar alles om draaide. Ook no.8 had geldgebrek en bekostigde zeer veel uit eigen beurs. Er werd afgesproken, dat hij door De Saulle met F.100,- per maand zou worden geholpen. 2)
1) Moone is later de dupe geworden van het geval met de gebroeders Van Hattem, die nauw met mij samenwerkten. Han van Hattem stelde met mij samen de AC-rapporten van de I.D. op. Moone stond in nauw contact met Han van Hattem. Ze werden de dupe van afgeluisterde telefoongesprekken in hotel Terminus te Den Haag. Er werden toen veel arrestaties verricht en de S.D. kwam mij toen ook op het spoor door verraad van Pasdeloup. Ik kon toen nog juist ontsnappen, dankzij een waarschuwing van cadet-vaandrig Portier, die mij op het station te Eindhoven, waar ik een ontmoeting met Van Hattem zou hebben, aanried te vluchten. De S.D. had mijn huis toen al bezet, maar ik kon via Putte nog ontsnappen.
2) Dit is natuurlijk een belachelijk bedrag. Doch we hadden allen met gebrek aan middelen te kampen. Zelf heb ik mijn spaarbankboekje en de saldi der boekjes van mijn kinderen ook finaal opgesoupeerd. Tevens ging het spaarbankboekje van het ethnografisch Museum te Breda er aan. Na de oorlog wilde men dit bedrag terugvorderen, wat ik gladweg geweigerd heb. Ook Juten te Bergen op Zoom leende mij geld voor de reis naar Zwitserland. De brave kerel wilde dit later niet terug hebben.
Na 5 dagen in Nederland te zijn geweest en ik alles had afgewerkt wat ik dacht te moeten doen, ging ik naar Antwerpen om van daaruit het geval-Kist te gaan onderzoeken. Toen ik heengaande bij Van Dulken was had ik aan Derksen van Angeren gevraagd alvast inlichtingen over Kist proberen in te winnen. In Frankrijk had men reeds achterdocht tegen een Belg, Flasgoen genaamd, iemand die in 1914-1918 al illegaal zou hebben gewerkt en dit nu weer deed. Zijn vrouw en drie kinderen waren in Perpignan. Ik wist van Flasgoen dat hij er een maintenée op na hield, die hem op zijn reizen vergezelde. Hij werd door De Saulle, afgezien van zijn onverschillig gedrag, al niet meer vertrouwd. Er waren berichten doorgekomen van zijn arrestatie, tezelfdertijd met die van Kist. Ik papte vóór mijn vertrek met Mevrouw Flasgoen aan en vroeg aan haar adressen ter introductie. Deze adressen, met foto’s kon ik met behulp van De Saulle nagaan en bleken te behoren aan vaststaand onbetrouwbare personen. Flasgoen was dus, zoals reeds vermoed werd, zeker een duistere figuur. We konden bijna met zekerheid zeggen, dat hij aan twee kanten een, rol speelde.
In Antwerpen ontmoette ik no.8, Derksen van Angeren, een grote, blonde man met blauwe ogen, die bij Van Dulken op kantoor werkzaam was. Hij vertelde mij over zijn werk, dat zeer uitgebreid was. Hij gebruikte een belangrijke telegraafkabel. Hij deelde mede, dat Kist in de gevangenis St.Gilles te Brussel zat, waar hij was gepakt. Hij zou met een andere Nederlander uit Nederland zijn vertrokken. Wij kwamen overeen, dat we samen naar Brussel zouden gaan om zoveel mogelijk uit te zoeken hoe alles gebeurd was, en of er mogelijkheden bestonden om hem te bevrijden.
Ik hoorde hier ook precies hoe Mej.Nina Baumgarten, de verloofde van Kist, en Mej.Lidy van den Broek, mijn verloofde, bij de demarcatielijn gevangen waren ren genomen. Kist had hun vertrek op zijn eerste reis voorbereid, aangezien Mej.Ina Clarkson, de verloofde van Knoop, gevangen was gezet onder bedreiging niet te worden losgelaten alvorens Knoop zich had gemeld. Zij werd echter na een maand weer vrijgelaten, wat toen nog niet bekend was. Ik deed met behulp van De Saulle drie pogingen de twee meisjes te kunnen bevrijden, hetgeen niet gelukte. Pas na 5 maanden gevangenis en een maand contact zoeken gelukte het aan De Saulle hen naar Vrij Frankrijk over te brengen.
Derksen van Angeren en ik gingen dus naar Brussel. We gingen eerst naar het laatste, safe contactpunt waar we wisten dat Kist geweest was. Dit was dokter Schepens, een zeer voorzichtig man. Hij was het verbindingspunt tussen de Nederlandse en de Belgisch-Franse diensten. Kist was bij hem geweest, hij had een pakje bij zich en had gezegd, dat hij nog een vriend moest bezoeken vóór hij naar de trein ging. Er waren twee mogelijkheden voor verraad, nl. óf Ver-non, een betrouwbare voor De Saulle werkende Belg, óf Flasgoen. Waarschijnlijk is het Flasgoen geweest, want hem volgende tot een kwartier vóór Kist’s arrestatie en voordat, de trein vertrok wisten we, dat hij ongeveer gelijk met Flasgoen is gearresteerd. De reisgenoot van Kist – Hollander – werd in het station gearresteerd.
Kist had waarschijnlijk berichten bij zich 1). Flasgoen werd gepakt voor een smokkelaffaire. Hij kreeg 2 jaar gevangenisstraf. De Saulle liet echter op listige wijze enkele kwalijke dingen aan het licht komen, zodat hij 5 jaar kreeg en dus voorlopig goed zat opgeborgen.
1) Dit is wel zeker. Hij had een complete koerierszending bij zich. Hij handelde hiermede tegen de geldende regels.
Men was in St.Gilles bezig met het uitkopen van een Belg, wat 200.000 francs zou kosten. Ik vroeg aan dokter Schepens af te wachten of deze transactie zou gelukken en het daarna met Kist te proberen. Aangezien men het geld vooruit moest betalen, zou Me Saulle het geld sturen, wat later ook is gebeurd Ik zou voor Schepens voor een Franse identiteitskaart zorgen, aangezien hij zich niet meer geheel veilig voelde. Hierna kon ik niets meer uitrichten en ging een dag vooruit op mijn reisschema weer op reis naar Frankrijk. Ik reisde altijd aan één stuk door, wat de, minste risico met zich mee bracht. Het was dikwijls onaangenaam, soms vroor het 7 graden in de trein, en ik leefde dan op suikerklontjes. Ik kwam veilig in Besancon aan, ging naar de kamer en viel doodop in een smerig bed, waarvan ik, zoals later bleek, schurft had gekregen. De volgende dag kwam de passeur me halen en vertelde, dat we voorzichtig moesten zijn, aangezien op het station dezelfde wachten waren als, op de heenreis. Deze zouden mij kunnen herkennen, aangezien ik toen 2 keer was ondervraagd. We konden slechts tot Mouchard met de trein gaan. Ik kwam die dag met veel listen tot op een kilometer van de grens en sliep ergens in een kroegje, De volgende dag gingen we verder. De laatste post zou opgekocht zijn. Toen we daar na veel zigzaggen waren aangekomen, bemerkte mijn passeur, dat de posten verwisseld waren. Onze papieren werden onderzocht en we vroegen vriendelijk of we er niet door mochten. We werden prompt teruggestuurd, wat de bedoeling was. Ik bleef in een kroegje op ca. 500 M. van de grens, terwijl mijn passeur de mogelijkheden voor de avond ging onderzoeken. Juist om 21.00 uur, toen men op het punt stond mij uit het kroegje te zetten, kwam mijn passeur weer terug. Hij vertelde, dat er die avond een goedig stel moffen op post stond, die eventueel wel zouden zijn om te kopen. Doordat er overal sneeuw lag zou zonder dat de overtocht practisch niet mogelijk zijn. We gingen naar de posten toe en de overgang gelukte. Het was inderdaad een zeer pijnlijke en koude grensoverschrijding geweest!
De volgende dag ging ik naar Poligny om verslag uit te brengen bij De Saulle. Ik vertelde hem alles, hij was zeer tevreden en trof direct maatregelen voor het versturen van geld naar Nederland. Dit heeft hij verschillende keren gedaan. Er is echter weinig aangekomen, omdat de weg te verbrokkeld werd. Ik vertelde De Saulle ook over de opdracht welke ik van kapitein Somer had gekregen en waaruit volgde, dat ik graag van zijn vliegtuig gebruik zou willen maken als de rapporten doorkwamen. Dit zou een vliegtuig zijn, dat “gestolen” werd van de Vichy-regering, en zou opstijgen van een verlaten vliegveld. De Saulle had daarvoor de beschikking over een Belgische bemanning. Ik vroeg hem direct of hij geen Nederlandse crew kon gebruiken, aangezien ik wist, dat de kapitein Molenaar, die waarnemer was,en volgens zijn zeggen de le Luitenant Van Os, piloot, in Toulouse zaten. De Saulle stemde, hiermede dadelijk in. Hij zou mij waarschuwen zodra de rapporten binnenkwamen en hij zou onze regering te Londen toestemming vragen voor het sturen van een vliegtuig naar Engeland. Ik ging door naar Toulouse en maakte daar kennis met de heren Molenaar en Van Os, aan wie ik het geval uitlegde. Het resultaat was, dat Molenaar voor het plan te vinden was, maar dat Van Os het niet aandurfde, omdat hij, zoals hij zeide, in twee jaar niet gevlogen had. Hij wilde daarom de verantwoordelijkheid om met belangrijke papieren de lucht in te gaan niet op zich nemen. Ik voelde me enigszins onbenullig tegenover De Saulle toen ik hem moet gaan mededelen, dat de reis geen doorgang kon vinden.
Na enige tijd riep De Saulle mij weer naar het Noorden en deelde mij mede dat hij bericht had gekregen van onze Koningin, dat er werd toegestaan een vliegtuig te sturen indien de berichten inderdaad van groot belang waren. Er waren toen wel AC-rapporten doorgekomen, maar geen waarin speciaal iets stond aangegeven over mijn opdracht. Ook kwam er bericht door, dat kapitein Somer had moeten vluchten, daarna dat hij in Zwitserland was aangekomen en dat no.8 Derksen van Angeren, de leiding had overgenomen, iets wat gunstig was omdat hij niet in Holland woonde.
Noot S. Ik vind dat helemaal niet gunstig. Antwerpen ligt niet centraal g noeg voor de Nederlandse berichtgeving. Bovendien namen Piet de Kort en Breejaart mijn werk in Nederland over en was Van Niftrik voor hen het contact waarover de berichtgeving liep. Overigens was de débacle binnen enige tijd compleet toen zowel Van Niftrik als Derksen van Angeren en Breejaart uitvielen. De eerste ontsnapte op wonderbaarlijke wijze, de 2 laatsten werden gearresteerd en overleefden de oorlog niet.
Toen ik hoorde, dat Somer in Zwitserland zat vroeg ik aan De Saulle of er bericht aan hem kon worden gestuurd, zodat hij naar Frankrijk zou kunnen komen en mijn plaats in het vliegtuig zou kunnen innemen. Het was natuurlijk veel belangrijker dat Somer zelf zou gaan. Daarbij zou De Saulle dan persoonlijk nog het allerlaatste nieuws van hem zelf kunnen vernemen. De Saulle meende de karenpitein te kennen en had het grootste vertrouwen in hem. De Saulle was nl. twee jaar lang militair attaché in Den Haag geweest. Zijn naam was m.i. l’Espinace. We stuurden een bericht naar Zwitserland naar generaal Van Tricht met verzoek Somer naar Frankrijk te laten komen, doch diens antwoord luidde, dat hij Somer niet wilde laten gaan.
(Noot S. Dit klopt. Ik ontving het verzoek van De Jong om naar Frankrijkte komen, doch Van Tricht vond dit te gevaarlijk. Hij vroeg toen aan De Saulle om naar Zwitserland te komen. Dat is inderdaad gebeurd, bij welke gelegenheid deze tevens de AC-rapporten t/m no.42 meegenomen heeft, welke inmiddels waren aangekomen. Zie overigens mijn eigen rapport over deze gebeurtenissen).
De Saulle zeide toen, dat hij mij toch wel naar Engeland kon krijgen, maar vroeg mij te blijven als contact-officier. Ik behandelde de berichten uit Nederland dan voor hem en de bedoeling was dan, dat ik uit Frankrijk dan be-
richt naar Nederland kon zenden welke informaties urgent waren. Ook zou ik dan! door kunnen gaan met het zoeken naar een goede evacuatie-weg. De Saulle zeide, dat hij overtuigd was dat ik mijn land op die manier het nuttigste zou kunnen
dienen. Ik nam zijn voorstel aan, op voorwaarde, dat hij de Nederlandse Regering te Londen op de hoogte zou stellen, zodat ik weg zou kunnen gaan als men het er daar niet mee eens zou zijn. Ik kreeg betaling van De Saulle, ongeveer 3000 frs. per maand, hetgeen wel nodig was, aangezien ik zelf niets meer bezat.
Zo had ik tenslotte een Vichy-paspoort met de naam Van Oud, een Frans paspoort (ook geldig voor onbezet gebied) met de naam Vauthier en stond ik bij het Deuxième Bureau ingeschreven als Le Jeune. De Saulle verbood mij weer naar Holland te gaan. Dit was voor de dienst en voor mij zelf te gevaarlijk. Men kan nl. nooit zeggen of men bij gevangenneming niet zal praten. Ik ging dus als er geen rapporten waren op zoek naar een andere koerier en een evacuatierenweg. Ik was in contact gekomen met verschillende mensen die ook voor De Saulle werkten. Hieronder waren vele Belgen, o.a. Vernon, Toussaint en Martin. De laatste, wiens werkelijke naam Mahieu was, was iemand die reeds een keer of zes op en neer was geweest. Wij konden goed met elkaar opschieten en ik stelde hem samenwerking voor, waar hij mee instemde. Ik wist, dat de Belgen, evenals de Polen, een goede illegale weg door Spanje hadden, doch grote last hadden van de mensen, die in Frankrijk moesten blijven wachten. Bij ons was het juist omgekeerd. Het zou dus prachtig kunnen worden met die samenwerking. Ik besprak dit plan met consul Kolkman, die veel voor het plan voelde, hoewel hij wel moeilijkheden voorzag met de Nederlandse autoriteiten in Frankrijk. Ik kreeg voor 40 á 50 Nederlanders gedaan dat zij gebruik mochten maken van de Belgische weg. We moesten echter te Barcelona iemand hebben tot wie de mensen zich konden richten en die ze van papieren kon voorzien. Voorlopig ging het plan dus niet door. De prijs per persoon zou 4000 á 5000 fres.zijn.
Kist en ik hadden in het begin de Heer Kolkman al aan De Saulle voorgesteld. Hoewel Kolkman aanvankelijk niet op illegaal werk gesteld was omdat hij steeds hoopte op een vlot verloop der convooien, zag hij er meer en meer de noodzaak van in. Tenslotte gaf deze eerlijke, capabele en serieuze man zijn volle hulp en medewerking. Vóór ik uit Frankrijk vertrok gaf ik hem ook zoveel mogelijk al mijn gegevens en wetenschap over, welke hij zich ten nutte zou kun nen maken.
In Toulouse maakte ik ook kennis met de heren Testers en Aarts. Eerstgenoemde gaf mij de indruk van een goedwillende, doch slappe figuur, die onder invloed stond van Aarts. Deze, die, directeur was van een tehuis te Toulouse, was Katholiek, fanatiek en eerzuchtig, beter nog heerszuchtig. Hij was intelligent en, doch dit is slechts een impressie van mij, ik zou niet verbaasd zijn als hij homosexuele neigingen had. De Heer Van Lennep, die ik in Perpignan en Marseille ontmoette, zag ik als een goedwillend, doch overbeschaafd man, die door zijn te grote welsprekendheid en mooie woorden door de mensen werd geloofd. Hij had het altijd over “met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid”. Kortom hij was “Fin du race”
De Heer Zevenster ontmoette ik te Perpignan. Hij maakte op mij de indruk van een onaangenaam, zeer geslepen persoon. Zijn invloed op de Engelandvaarders was funest . Door zijn houding en woorden keerden velen weer naar Holland terug. Over de heren Jacquet en Noach hoorde ik veel goeds, hoewel ik hen persoonlijk nooit heb ontmoet. Vooral over Noach werd door mijn vrienden zeer waarderenrend gesproken.
Noot S. Vooral Noach heeft ondanks alle tegenwerking der Nederlandse “autoriteiten” in Frankrijk enorm veel werk verricht. Hij wist, ondanks het feit dat hij Jood was, enige honderden Nederlanders en Belgen uit de kampen vrij te krijgen. Hij papte daartoe met de Duitsers aan en was zeer tactisch en geslepen.
In Toulouse vond ik vele mijner oude vrienden. Onder hen was Knoop, die bevriend was geraakt met een klein mannetje, George van Dam Merrit. Zo leerde ik deze kennen als een zeer goed Nederlander, die op allerlei beschikbare manieren, o.a. zijn geld, steeds tot helpen bereid bleek. Aangezien Knoop gezoch werd, slecht Frans sprak en lang en blond is, durfde ik hem niet als koerier te gebruiken, hoewel ik er van overtuigd was, dat hij dat baantje zeker zou hebben aangenomen. Van Dam echter, die reeds getoond had veel voor de goede zaak over te hebben door te proberen een tiental officieren weg te krijgen, terwijl hij zelf al lang weg kon, leek mij zeer geschikt. Van Dam’s poging voor zijn tien vrienden mislukte, omdat Van Os zou hebben opgegeven le luitenant te zijn en hij in –werkelijkheid sergeant was. De poging ging via de Heer La Grange te Lyon, van wie ik wist, dat hij ook Belgen en anderen hielp.
Van Dam stond ook in contact met een Engelse organisatie in Marseille, welke vooral evacuatie van piloten op het oog had. Hij introduceerde mij hier, en ik kreeg de indruk, dat de Engelsen eventueel wel wilden samenwerken, doch dit niet goed durfden. Ondanks het feit dat ik hen uitlegde, dat het niet voor ons, doch voor hun afgeschoten piloten was, waren zij ren en misschien terecht huiverig en begrepen zij niet hoe ik met de Fransen durfde samenwerken. Van Dam had al niets kunnen bereiken en daar zoiets meestal een kwestie van geven 1 en nemen is, liet ik bij hen een adres achter, zodat ze mij eventueel konden bereiken. Ik hoorde nooit meer iets van hen. Dat was dus een slechte zaak, wat erg jammer was voor de 30 piloten, waarvan ik wist, dat die nog in Nederland zaten ondergedoken.
Ik legde aan Van Dam mijn plan voor, en hij was direct bereid te helpen. Hij zou met me meegaan naar Poligny, waar ik hem aan De Saulle zou voorstellen en waar hij de laatste instructies zou krijgen. Aangezien wij ook nog naar Marseille moesten om met de Engelsen te praten over de reeds genoemde piloten, besloten we daar eerst samen naar toe te gaan. Ik had bergen Frans, Belgisch en Hollands geld bij me. Kolkman nam dat geld op van de Nederlanders en ik bracht het naar De Saulle, die er Frans geld voor teruggaf. Hij kon altijd vreemd geld gebruiken. Van Dam had echter, dom genoeg, vier valse Franse identiteitskaarten, een kaart als travailleur étranger en twee sauf -conduits bij zich, waarvan één gestempeld en nog niet ingevuld. Deze valse kaarten waren het uitstekende werk van de 2e Luitenant K.N.I.L. een vriend van mij, C.de Gooyer, die een meester was in het vervalsen. Ik had een Franse identiteitskaart bij me op de naam De Jong, aangezien ik nog niet zeker wist of ik nog naar Zwitserland zou gaan. Te Marseille werden we in het station gepakt. Een onaangenaam officier trachtte ons uit te wringen en weigerde inlichtingen in te winnen naar het nummer dat ik hem opgaf. Tenslotte kwamen wij, via de Commissair Spécial en een nacht op harde banken, terecht bij het bureau van de Contra-spionage te Marseille, het Bureau du Surveillance Territoire. Hier schreef ik een rapport en werden er telefonisch in Vichy inlichtingen gevraagd. Tenslotte werd ik onder het aanbieden van excuses vrijgelaten. Het is te begrijpen, dat men niet voetstoots geloofde, dat een vreemdeling voor het 2ième Bureau werkte. Ik mocht George, die n.b. al zijn valse kaarten terugkreeg, met me meenemen. De valse kaarten waren getest en men was vol bewondering: “Avec ca vous étes absolument en règle monsieur”, zeide men. Er werd mij medegedeeld, dat ik altijd kon steunen op het 2ième Bureau. Ik gaf de naam van de Heer Kolkman op en vroeg of hij zich ook op hen mocht beroepen.
Daarna zochten wij de Engelsen op. Zij hadden een flat op de Quai de la Rive Neuve. Er werd een afspraak gemaakt, waar nooit iets van gekomen is, misschien doordat ik spoedig wegging.
Kort daarop gingen Van Dam en ik naar Poligny, kreeg Van Dam zijn instructies en vertrok hij. Inmiddels had ik het zo kunnen regelen, met de heren Kolkman en Testers dat elf mensen, allen “combattanten” van Toulouse naar Perpignan waren gekomen, aangezien ik ingrijpende Franse maatregelen te toulouse verwachtte. Dit is later ook gebeurd. Bovendien ging het illegale vertrek uit Perpignan beter.
Kapitein Mans, die een tijdlang directeur was van het tehuis te Perpignan, en daar uitstekend werk heeft verricht door zwendelpartijen aan het licht te brengen, orde en een betere geest te scheppen en “flitspakketten” te maken, die meegegeven werden aan de vertrekkenden, was degene die het illegale vertrek ten zeerste bevorderde. De instructies van Van Dam betroffen o.a. het bespreken van de regeling der evacuatie van afgeschoten piloten in Nederland. Verder het doorgeven van verschillende vragen over te geven inlichtingen en de regeling der betaling’ Aangezien het geld uit Frankrijk dikwijls onderweg zoekraakte, hadden we er wat op gevonden. Van Dam had nog F.10.000,- in Holland. Deze zou hij opnemen en aan de Hollandse dienst ter hand stellen. Kolkman, die in geldnood verkeerde en daardoor vele zaken dikwijls niet kon ondersteunen, welke hij anders zeker met zijn medewerking zou hebben geholpen, was zeer enthousiast over dit plan.
Toen Van Dam na een zeer moeilijke tocht terug kwam, berichtte hij dat hij wat de afgeschoten piloten betreft, had gevraagd aan onze dienst zich in verbinding te stellen met de speciale pilotendienst. Hij had aan Van Niftrik F.10.000,- ter hand gesteld 1).
Alles zou prachtig zijn geweest, ware het niet, dat kort hierna onze dienst in Nederland grotendeels in elkaar was gezakt.Wij kregen de berichten van het arresteren van 2000 officieren en bijna 500 burgers en dat Somer had moeten vluchten Zijn opvolger Derksen van Angeren had ook moeten vluchten, doch was toch gearresteerd. Inlichtingen kwamen niet meer door en van De Saulle kon niet gevergd worden door te betalen zonder berichten te ontvangen.
Van Dam bracht nog het bericht mee, dat mijn vader gearresteerd was en naar de gevangenis was gebracht. Ik had hiervoor reeds enige tijd gevreesd. Kort daarop vertrokken Van Dam en Knoop naar Engeland. Van Dam hoopte vanuit Engeland de Engelse dienst te Marseille te kunnen bewegen zich met De Saulle in verbinding te stellen. Toen Laval aan het bewind kwam in Frankrijk waarschuwde De Saulle mij, dat het gevaarlijk begon te worden voor mij. Ik besloot echter nog te blijven, omdat ik hoopte weer nieuwe contacten uit Nederland te krijgen. Wel was ik verontrust en niet zeker van de instemming van de Nederlandse autoriteiten,aangezien ik nog steeds geen enkele aanwijzing of bericht had gekregen. Tenslotte kwam uit Nederland het bericht, dat pas na 3 maanden de zaken weer zouden lopen en ik vóór die tijd niets kon verwachten.
1) Noot S. Dit was de pilotenlijn van Nel Lind. Deze heeft na een goed begin door arrestaties en verraad later het hoofd in de schoot moeten legrengen. Nel Lind werd ook gearresteerd en heeft toen vrijwel alles aan de vijand verkletst.
2) De officieren waren niet gearresteerd, doch meldden zich voor “vrijwillige krijgsgevangenschap in Duitsland”.
Mijn besluit was genomen toen, na 5 maanden gevangenschap en daarna nog een maand wachten, het aan De Sauna gelukte mijn verloofde, Lidy van den Broek en Mej.Baumgarten, de verloofde van Kist, naar Vrij Frankrijk over te brengen. Ik wilde vermijden, dat men mij zou kunnen verwijten, dat ik in Frankrijk zou zijn gebleven omdat ik het daar plezierig had met mijn verloofde. De Heer Kolkman schoof me op het laatste ogenblik nog op een convooilijst en half juli ’42 vertrok ik naar Spanje. Na enige moeilijkheden bij de grens gingen we door naar Barcelona. Ik reisde op mijn Vichy-paspoort onder de naam Van Oud.
Aan de grens maakte ik kennis met Kees van Brink, die uit Toulouse kwam. We namen in Barcelona samen een kamer. Van Brink vertelde mij, dat hij uit Engeland in Holland was geparachuteerd, daar bijna een jaar werkzaam was geweest en toen had moeten uitwijken naar Frankrijk. Zijn overtocht van Engeland naar Nederland had hij per vliegtuig gedaan en terug zou hij eveneens per vliegtuig gehaald worden. Dit ging echter niet door. De piloot, die hem zou halen was boven Noorwegen afgeschoten. Zijn radiocontact met Engeland was slecht geweest. Vaak kwamen de codeberichten slechts gedeeltelijk door en het antwoord hem per vliegtuig terug te komen halen zou geweest zijn: “Onmogelijk, daar de Duitsers verboden hebben voor Engelse vliegtuigen om over bezet gebied te vliegen”.
Van Brink, die een prachtige landingsplaats op de bevroren Zuiderzee had geïmproviseerd, had er toen genoeg van en was naar Frankrijk vertrokken. 1)
Samen gingen we, behalve naar de Heer Kriens, ook naar de Engelse consul, die ons mededeelde, dat ons hele convooi voor Curacao in Engeland terecht zou komen. We gingen daarna samen naar Madrid. De anderen gingen na enkele dagen naar Bilbao. In Madrid zagen wij de Heer Tengbergen, die ons zeer vriendelijk behandelde en ons mededeelde, dat het onmogelijk was direct naar Lissabon te gaan. We konden alleen via Curacao naar Engeland komen. We zagen de redenen daarvan zeer goed in
(Noot S. Ik niet!). Met een introductie van de Heer Tengbergen bezochten wij nog de Engelse Special Passport officer. We legden aan deze ons geval uit en hij bevestigde ons wat de Heer Tengbergen reeds gezegd had.
Toen gingen we naar Bilbao. De consul hier was in één woord een prul. Hij was niets, deed niets en had bovendien geen zin om iets te doen. We moesten eerst allerlei stempels verzamelen vóór we konden vertrekken. De Engelse passpoortenofficer vertelde ons opnieuw, dat we wel naar Engeland zouden gaan.
Tenslotte vertrok de boot, de “Cabo de Hors” naar Lissabon. In Spanje had ik nog bericht gehad van de Nederlandse gezant te Madrid, dat iemand, die uit Londen zou overkomen, of iemand van de legatie te Lissabon, aan boord contact met mij en Van Brink zou opnemen. Deze brief werd mij toegezonden onder de naam De Jong, hoewel ik onder de naam Van Oud reisde. Toen wij in Lissabon van boord mochten stond Sjors, een medewerker van de Heer Maas Geestoinus, aan de kade. Hij voerde ons per auto naar de legatie, waar wij kennis maakten met de Heer Baron van Pallandt waar ik mij ter beschikking stelde van de militair attaché, de Heer Maas Geestoinus 2).
1) Van Brink was door de dienst van Van ‘t Sant uitgezonden. Het rammelde toen nog erg en het resultaat van zijn zending is minimaal geweest. Ik kan mij voorstellen, dat hij er de brui aan gegeven heeft. Overigens lijkt mij een landingsplaats op de bevroren Zuiderzee fantastisch, ik kan mij begrijpen, dat de Engelsen daar niet op ingingen. Het aan hem gezonden telegram is natuurlijk eenvoudig waanzinnig, immers alle dropping-machines moesten over bezet gebied vliegen. Ik geloof, dat we Van Brink met een grote korrel zout moeten nemen. Hij was op de “Cabo de Homos” en ik heb hem bij het debarkeren een massa berichten meegegeven voor Londen. Later is Van Brink bij B.I. in dienst geweest. Hij was wel clever, maar was door Van ‘t Sant besmet en verpest.
2) Noot S. De Jong is hier wel zeer beknopt en onvolledig. Hij werd nl. te Lissabon met een pseudo-blindedarmontsteking naar een hospitaal vervoerd. Toen de boot weer vertrokken was, bleek ook de voorgenomen operatie overbodig te zijn en kon hij het ziekenhuis weer verlaten. Wij moesten doorreizen naar Curacao en Suriname. Overigens zijn al deze gebeurtenissen in mijn eigen rapport vermeld, waarnaar dus verwezen moge worden.